de toekomstige rijkdom. De glimmende Puchs stonden buiten te blinken in een laf zonnetje, terwijl wij binnen zaten en ons te goed deden aan glaasjes Rivella en patatjes-mèt. Veel mèt.
‘Hoe lang duurt 't nog voor jij je Puch bij elkaar hebt, Lothar?’
‘Jezus, wat lang! Dat je daar het geduld voor hebt!’
‘Ik weet een baantje voor je bij Frankfort.’
‘Die oploskoffiefabriek?’ vroeg ik.
‘Nou, oploskoffie, hij verkoopt een soort valse Buisman. Mijn moeder zegt dat het puur gebrande suiker is. Maar 't smaakt naar koffie, dat is waar. Niemand heeft voor Frankfort een machine kunnen ontwerpen die zijn potjes automatisch vult. Het spul wil niet glijden en kan ook niet door een trechter, dus moet het met de hand. Met een gewone eetlepel, vijf cent per potje. Handje contantje.’
‘Hoeveel potjes doe je op een middag?’
‘Als je direct na school begint en je stopt zo om zes uur, dan haal je de duizend potjes wel.’
‘Vijftig gulden?’
‘Precies!’
‘Heren, laatste ronde! Wie naar het lof moet, kan maar beter opschieten,’ riep de lunchroomeigenaar van achter zijn toonbank. We kochten nog een rolletje Fruitella of een Nuts en sjokten vervolgens de lege straat op. Puchs werden gestart, een enkeling besteeg een Berini, maar ik trapte op mijn derdehands Gazelle-fiets naar huis. Ik dagdroomde over het geld dat bij Frankforts Imitatiekoffie Onderneming voor het opscheppen zou liggen.