Het verbond(1931)–Henri Bruning– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Aarde I Hij bleef, alléén gelaten, in die verre laan waar het doodstil was, en geen naderen van lichte voeten wenkte in te gaan. - Over de bladeren die te bewegen vreesden, straalde een klaarder licht dan hij ooit zag, - maar 't was of allen waren heengegaan en weggevlucht om hèm, die toen droef dralende en eenzaam om zich staarde. - Ach! of géén hem riep dat hij toch kómen zou in dezen tuin waar diep en zacht een Water klaterde, dat zó helder en teder zong door de stilt', dat hij zich niet verwijdren kon en niet te naadren waagde. - En een droef wenen brak zacht en tranenloos naar zijne oge' en dwong hem het hoofd te wenden in beschaamd verstaan - henen te gaan van deze zuivre tuin, waar hij niet hoorde - - ene ontwekene, een vreemde, die nooit deze oorden der zaligen naderen zou. De blijde laan scheen plotseling droef en donker, en toch kon hij niet gaan, niet gaan. [pagina 54] [p. 54] II Bleven slechts Adam's schuld en Adam's duistre schande, het angstig donkren, en Gods droeve Oog dat zag.... Was dit het einde van dien blijden Droom, het zoet alleen verkeer en zingend dwalen door Uwe tuinen, naar dien heldren bron die diep en bevend in Uw stilten zong? - O schóón, stil Licht waarin hij eenmaal zag, o Liefde! Liefde, die hij niet kan dragen.... - O Kristofoor, uw schuldge schouders moeten hun droeve last, 't wit Kind, nu altijd met zich dragen. [pagina 55] [p. 55] III Geen voetstap naderde. - - Toen is hij langzaam, dwalende, ook van deez blijde verten, weder heengegaan. De droeve dalen, de verlaten boorden der wateren brachten zijn peinzend komen ten laatst tot staan - de zwarte wateren, die snel en koud en zonder bruisen stromen.... En opziend, als uit eeuwen dromen, drong van alom tot hem weeklagen en een dwalen van eenzame verdrevenen, en verder gaande tussen de zwarte schaduwen der rotsen 't onhoorbaar wenen der verbitterden, de trotsen die alle' alleen ontroostbare bedroefden zijn, samengedrevenen in een ravijn waar elk schoon dromen ontredderd werd en toen is omgekomen - de zwarte wateren zijn snel en koud en stromen voorbij en steil en koud grijnzen de oude rotsen. Staande temidden der verlatenen der aarde glimlacht' hij stil om het verdonkeren zijner herinnering aan zingend dwalen - - glimlachte om het eigen hongeren, het ongestild onstilbare en onaflaatbre.... [pagina 56] [p. 56] IV Hij zag den Meester, die zich stil van zijn wit kleed ontdeed, en nederknielend de wonde voeten der bedroefden wies - Zelve een honger, die geen mens ooit stilde... Hij zag Sebastiaan, en 't zoete boren der vele pijlen in diens vlees - die staan bleef tot den dood, en zelfs niet rilde... Vorige Volgende