VEel kleyne druppels achter een, / Die hollen wel een grooten steen. |
Weynigh vossen in het hof, / Eten al de druyven of. |
Gheen man zoo groot en hoogh ghestelt, / Of kan van kleyne zijn ghequelt. |
Voor kleyn gheschut, een kleyne kloot; / Voor weynigh kinders, weynigh brood. |
Gheen boom, die met de eerste slagh, / Hoe sterck hy was, oyt neder-lagh. |
Men can met niet zich niet gheneeren, / Noch vlieghen zonder vlerck af vveeren. |
Het moet wel zijn een kleyne man, / Die goed, noch quaed oyt doen en kan. |
Niemant wert-er schielick groot, / Noch oock teffens kael en bloot. |
't Is beter wat, als niet met al: / Al waer het maer een wrotten bal. |
't Is beter noch een stucxken brood, / Als niet met al in honghers nood. |