Huys.
GHeen zonde eer, noch meer en schaed, / Als die-men binnens huys begaet. |
Wanneer mijn buyr-mans huys af-brandt, / Het mijn raect oock zeer licht in brand. |
Die in de zonne wandelt veel, / Die wert-er van heel swart, of gheel. |
Een quaede oogh, die druypt en leeckt, / Oock ander ooghen smet en breeckt. |
|
|