AL wat is schoon, en hoogh geacht, / En wert van zelfs niet t'huys gebracht |
Al wat is schoon, is on-ghereet: / Men krijght het maer door moeyt' en sweet. |
Men kan alleen niet alles doen: / De een heeft d'anders hulp van doen. |
Te meerder raepers datter zijn, / Te min men raept, en met meer pijn. |
Veel handen maecken licht het werck: / Maer wenschs' aen tafel niet te sterck. |
Veel handen vveeren 't onghemack, / En maecken licht een wichtigh pack. |