HY danst behendigh en ghewis, / Dien vrouw Fortuyn de speel-man is. |
Van droncke mans, Beghint de dans. |
Die zonder speel-man danst by tijden, / Kan zonder steghel-reep oock rijden. |
Als de buyck is vol en zat, / Danst-men dan zijn selven mat. |
Zulck een wel zomtijds zingt en springt, / Die met veel droefheyd is om-ringht. |
Naer dat de fleuyt en vedel slaen, / Zoo moetmen inden dans oock gaen. |
De wijn doet wel den ouden man / Oock danssen, die het niet en kan. |
Gheen dans men lijdt, Voor etens tijd. |
Eerst ghegrazelt, dat bediet, / Want men danst, voor eten niet. |
. . . . Men danster niet, / Voor dat de maeltijd is gheschiet. |
Wanneer 't den ezel gaet te wel, / Hy danst op 't ys, en laet zijn vel. |
Niemant danster in een feest, / Als een zot, of zotte beest. |