De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol S4v, p. 280]
| |
Een Liedt Hammaaloth. | |
§1GEdenckt, o Heere, aen David;
(Ghedencket) aen al zijn lijden;
Dat hy den Heer ghezworen heeft;
Dat hy den machtighen Iacobs
Gheloft gedaen heeft; (zegghende)
| |
§2Zoo ick in de tente mijns huysGa naar margenoot+
In-gae: zoo ick op de koetse
Van mijne bedden klimmen zal:
Zoo ick mijn' ooghen slaep gheve:
Mijnen oogh-leden sluymeringh!
| |
§3Tot dat ick voor den Heer een plaets
Ghevonden hebbe: wooninghen
Voor den machtighen-heldt Iacobs.
Ziet, wy hoorden-z' in Ephrata;
Wy vonden-z in Iaars velden.
| |
§4Wy zullen in zijn wooninghenGa naar margenoot+
In-gaen: wy zullen ons buyghen,
Voor den voet-banck zijner voeten.
Staet op, Heer, tot uwe ruste:
| |
[fol S5r, p. 281]
| |
Ghy, end' de arck' uwer sterckte.
| |
§5Dat uwe Priesters bekleedt zijnGa naar margenoot+
Met gherechtigheydt: ende dat
Vwe gunst-genooten juyghen.
Weert niet 't aenschijn uw's ghezalfdens,
Om Davids uwes knechts wille.
| |
§6De Heer heeft David de waerheydt
Ghezworen: waer van dat hy nietGa naar margenoot+
En zal af-wijcken: (zegghende)
Ick zal, van de vrucht uwes buycks,
(Yemant) op uwen throon zetten.
| |
§7Indien uw zonen mijn verbondt
Houden, end' mijn ghetuygh'nissen,Ga naar margenoot+
De welcke ick haer leeren zal;
Zoo zullen oock haere zonen,
Eeuw'lick op uwen throon zitten
| |
§8Want d' Heer heeft Zion verkoren,Ga naar margenoot+
Hy heeft het tot zijn woonst' begheert.
(Zegghende) dit is mijne rust,
Tot in eeuwigheydt, hier zal ick
Woonen: Want ik hebb'-ze begheert.Ga naar margenoot+
| |
§9Ick zal haar kost zeer zeghenen,
Haer arme met broodt verzaeden.
End' haer priesters zal ick met heyl
Kleeden; end' haer gunst-ghenoten,
Die zullen gantsch vrolick juyghen.
| |
§10Daer zal ick David eenen hoornGa naar margenoot+
Doen spruyten: mijnen ghezalfden
Hebb' ick een lampe toe-ghericht.
| |
[fol S5v, p. 282]
| |
'K zal met schaemt zijn vyanden kle'en.Ga naar margenoot+
Maer zijn kroon zal op hem bloeyen.
|
|