De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol M2r, p. 179]
| |
Een Psalm voor den Opper-Zang-Meester, onder de kinderen van Korah. | |
§1GHy zijt, Heere, u landt gunstigh gheweest
Ghy hebt Iacobs ghevanckenis ghewent:
Ghy hebt uws volcks mis daet wech-genomen;
Ghy hebt alle hare zonden bedeckt. Sela!
Ghy hebt al uw' gramschap wegh-ghenomen:
Ghy hebt u van de hitt' uws toorns ghewent.
Brenghet ons weder, o Godt onzes heyls:
End' doet uwen toorn over ons te niet.
| |
§2Zult ghy eeuwelick teghen ons toornen?Ga naar margenoot+
Zult ghy, van gheslachte tot gheslachte,
Vwe verbolghentheydt (meer) uyt-strecken:
Zult ghy ons niet weer levendigh maecken:
Op dat uw volck zich in u verblijde?
Bethoont ons uwe goedertierenheydt
| |
[fol M2v, p. 180]
| |
O Heere; ende verleent ons uw heijl.
Ick zal hooren, wat Godt d' Heer spreken zal:Ga naar margenoot+
| |
§3Want hy zal tot zijnen volcke, end' tot
Zijn' gunst-ghenooten van vrede spreken:
Maer dat-ze niet weer tot dwaesheyt keeren.
Zekerlick, zijne behoudenisse
Is nae by den ghenen die hem vreezen,
Op dat in onzen lande eer' woone.
De goedertierenheydt, ende waerheidt,
Die zullen malcanderen ont-moeten.
| |
§4De gherechtigheidt ende de vredeGa naar margenoot+
Die zullen (d' een den anderen) kussen
De waerheidt zal uijt der aerde spruyten:
End' gherechtheidt van den hemel af-zien.
Oock zal de Heere het goede gheven:
Ende ons landt zal zijne vrucht gheven.
De gherechtheydt zal voor hem henen gaen;
Ende hij zal-z' op zijn voet-wegh zetten.
|