De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij(Een Psalm) Davids. | |
§1TOt u, Heer, hef ik myn ziel op,
Myn God, op u vertrouw ick.
Laet my niet beschaemt zijn: Laet niet
Mijn' vyanden over my
Verblijdt zijn: jae alle die
V wachten, werden niet beschaemt.
Zy zullen beschaemt werden,
Die zonder oorzaeck valsch'lijck doen.
| |
[fol C7r, p. 45]
| |
Bekent, leert my uw' paden,
Leydet my in uwe waerheydt,
Ende leert my: want ghy zijt
De God myner behoud'nis.
Ick verwacht u alle den dagh:
Ghedencket (doch) o Heere,Ga naar margenoot+
Aen uwe barmhertigheden,
| |
§3End' aen uwe goedigheden:
Want die zijn van eeuwigheydt.
Ghedenckt niet der zonden myns jeuchts,
Noch myn' overtredinghen.
Ghedencket myner, o Heer,
Nae uwe goedertierenheydt,
Om uwer goedtheyt wille.
De Heere is goedt ende recht.Ga naar margenoot+
| |
§4Daerom zal hy de zondaren
In den wegh onder-wijzen.
Hy zal de zachtmoedigh', in't recht
Leyden, en hy zal zijn' wegh
De zachtmoedighe leeren.
All' de paden des Heeren zijnGa naar margenoot+
Goedtheydt en trouw, aen die zijn
Verbondt en ghetuygh'nis houden.
| |
§5Vergeeft myn' ongherechtigheydt;
Om uwes naems will', Heere:
Want die is groot. Wie is de manGa naar margenoot+
Die den Heer vreest? Hy zal hem
In den wegh onder-wijzen,
Dien hy zal hebben te kiezen:
Zijn' ziel' zal in't goed' blijven,
End' zijn zaedt de aerd' beerven.
| |
[fol C7v, p. 46]
| |
§6De verborghentheyd des HeerenGa naar margenoot+
Is voor hen, die hem vreesen,
End' zijn verbond, om hen bekent
Te maken. Mijne ooghen
Zijn gheduerigh op den Heer.
Want hy is, die mijne voeten
Vyt het net zal uyt-voeren.
Keert tot my, zyt my ghenadich;Ga naar margenoot+
| |
§7Want ick ben eensaem, en bedruckt.
De benautheden mijns hert
Hebben haer wijt uyt-ghestrecket.
Voert my uyt mijne nooden:
Aensiet mijn' ellent en moeyt',Ga naar margenoot+
En neemt wegh alle mijn' zonden.
Aenziet mijne vyanden,
Want zy vermenichvuldigen.
| |
§8Zy haten my met wrevels haet.
Hoedt mijn' ziel', en reddet my,Ga naar margenoot+
En laet my niet beschaemt worden:
Want ick op u betrouwe.
Laet oprechtheyd en vroomheyd',
My behoeden: want ick wacht u.
O God verlost Israel,
Vyt alle zijn benautheden.
|