De CL. Davids psalmen
(1644)–Johan de Brune (de Oude)– Auteursrechtvrij
[fol A1r, p. 1]
| |
I. DE BRUNES PSALMEN DAVIDS,Uyt de Hebreeusche, in de Nederland-sche tale over-ghezet; met de nieuwe Overzettinghe over-een-komende: alles gestelt, op de oude maten, ende wijzen, in de ghere-formeerde kercken gebruyckelijck: doch, om scherp end' puntighlijck, de voet vande grond-text nae te vol-ghen, zonder Rhijm. | |
§1WEl-gheluckzaligh is de man! die niet
En wandelt inden raed der god'loozen:
Noch en staet op den wegh van de zondaren:
Noch en zit in't ghestoelte der spotteren:
Maer zijnen lust is in des Heeren Wet:
End' overdenckt, dach ende nacht, zijn Wet.
| |
[fol A1v, p. 2]
| |
§2Want hy zal zijn, ghelijck een boom gheplantGa naar margenoot+
Aen de water-beken, die in zijn tijd,
Zijn vruchten gheeft, end' wiens bladt niet af en valt:
Ende al wat hy doet zal wel ghelucken.
Alsoo en zijn de goddelooze niet:Ga naar margenoot+
Maer als kaf, dat de wind daer henen drijft.
| |
§3Daerom en zullen de goddelooze
In het gherichte niet (konnen) bestaen:
Nocht de zondaers in de vergaderinghe
Van de rechtveerdighe. want de Heere kentGa naar margenoot+
Den wegh der rechtveerdighen: maer de wegh
Van de goddelooze die zal vergaen.
|