| |
Achtergrondinformatie over de vijf kerkboeken
In 367 n.Chr. bepaalde de kerkvergadering van Laodicea dat niemand in de kerk mocht zingen dan alleen de kanonieke zangers, de geestelijken dus – en dan nog in het Latijn. De protestanten voerden echter het gebruik in om de kerkgemeente actief te laten deelnemen aan de eredienst door het zingen van psalmen, liederen en gebeden, en wel in de landstaal. Voor katholieken werd pas sinds het Tweede Vaticaanse Concilie (1962–1965) in de liturgie ook de landstaal toegestaan.
De psalmen vormen een apart bijbelboek en ze werden dus met de rest van de bijbel vertaald. Maar die onberijmde vertaling kon men niet gemakkelijk zingen. Daarvoor moest de vertaling aan bepaalde eisen van metrum, ritme en rijm voldoen. Omstreeks 1524 maakte Luther van enkele psalmen een berijmde vertaling. Calvijn werkte er als eerste naartoe om van alle psalmen een berijmde vertaling (in het Frans) te maken. Vanaf omstreeks 1540 vervaardigden Clément Marot en Théodore de Bèze (ook wel, in gelatiniseerde vorm, Beza genoemd) een zeer succesvolle Franse psalmberijming. De berijming werd in 1562 gepubliceerd. Deze zogenoemde Geneefse psalmen werden al spoedig gebruikt als voorbeeld voor Nederlandse vertalingen, met behoud van de Franse melodieën, als eerste door Petrus Dathenus, die op deze manier de band met de Franse zusterkerken wilde versterken.
Achter de berijmde psalmen werden binnen de calvinistische traditie in het kerkboek voor de gelovigen ook enkele gezangen opgenomen: bij Calvijn waren dit er slechts twee, bij Datheen werden het er zeven, in latere kerkboeken werd dit aantal nog uitgebreid. Datheen plaatste achter de psalmen en gezangen nog zijn vertaling van de Heidelbergse catechismus (zie hieronder), en verder allerlei liturgische geschriften: formulieren (bij Dathenus ‘forme’) en gebeden (zie verder de inhoudsopgave). Deze verzameling geschriften werd tussen 1586 (synode van ’s Gravenhage) en 1618/1619 (synode van Dordrecht) nog aangevuld met vijf formulieren en drie gebeden. Ook werden enkele teksten door boekdrukkers toegevoegd die nooit door een synode officieel werden aangenomen: de Ziekentroost en een verzameling Spreuken voor zieken en stervenden om te bidden. Wel oordeelde een synode dat er ook iets uit Datheen moest verdwijnen, namelijk het Ghebedt by de Begrauinge der Dooden, maar de boekdrukkers hebben zich daar lang weinig van aangetrokken.
De Heidelbergse catechismus wasopgesteld door de Duitsers Caspar Olevian(us) en Zacharias Ursinus (geboren Baer), en wel op initiatief van de keurvorst Frederik III van de Paltz, die in zijn gebied de gereformeerde godsdienst beschermde en verdedigde tegen de zin van keizer Maximiliaan, die de keurvorst wilde uitsluiten van de Godsdienstvrede en met de Rijksban dreigde.Het leerboek bevat in de vorm van 129 vragen en antwoorden de voornaamste punten van het gereformeerde geloof. De tekst ervan werd door de predikanten in de Paltz officieel aangenomen in 1563. In latere drukken werden devragen en antwoorden verdeeld over 52 zondagen, zodat men met een wekelijkse leerdienst (op zondagmiddag) de hele stof in een jaar kon behandelen. Dathenus verzorgde van deze catechismus een Nederlandse vertaling, die werd gepubliceerd in Emden.De tweede druk van zijn vertaling werd afgedrukt in zijn kerkboek uit 1566. Door het convent van Wezel in 1568 en de eerste officiële gereformeerde synode te Emden in 1571 werd deze catechismus als leerboek aanbevolen, een bewijs van Dathenus’ gezag.De tekst van deze catechismus, werd, samen met die van de Nederlandse geloofsbelijdenis van Guy de Brès (1561) en de pas opgestelde Dordtse Leerregels door de Dordtse synode in 1618/1619 geauthoriseerd en later beschouwd als ‘Formulieren van Enigheid’. Eeuwenlang is de Heidelbergse catechismus zowel in Nederland als in Duitsland hét leerboek van de gereformeerden geweest; hij was tussen 1619 en 1801 – toen de eerste Nederlandse schoolwet werd aangenomen – verplichte leerstof op de lagere scholen.
Meer achtergrondinformatie is te vinden in het digitale artikel van Sybe Bakker waarnaar een link is toegevoegd bij deze digitale verantwoording.
| |
1. Over het kerkboek van Petrus Dathenus uit 1566
Petrus Dathenus of Datheen (Kassel, Frans-Vlaanderen ca. 1531 – Elbing, Oost-Pruisen 1588) was calvinistisch predikant, onder andere bij de Nederlandse vluchtelingengemeenten te Frankfurt am Main en Frankenthal. Hij was enige tijd raadsman van Willem van Oranje op het gebied van de kerkelijke zaken in de Nederlanden, maar zijn felle optreden leidde ertoe dat de Staten hem enige tijd gevangenzetten. Na de beeldenstorm in 1566 keerde Dathenus korte tijd terug naar Vlaanderen. Zijn populariteit als volksprediker was enorm: met zijn hagenpreken trok hij duizenden mensen, en hij kreeg al spoedig de naam ‘principaalste Minister der Calvinisten’ (belangrijkste predikant van de calvinisten). In 1563 vertaalde hij als gezegd de Heidelbergse catechismus, in 1566 gevolgd door de hier gedigitaliseerde vertaling van de Franse psalmberijmingen van Marot en De Bèze, met als tweede deel de zeven gezangen, de Heidelbergse catechismus, de formulieren en gebeden etc. (zie de inhoudsopgave hieronder).
De psalmberijming van Dathenus werd vrijwel onmiddellijk ingevoerd in de Gereformeerde Kerk, mét de melodieën van de Franse psalmvertaling, en verdrong een vertaling van Utenhove, die in hetzelfde jaar, maar een paar maanden later dan de berijming van Dathenus, postuum verscheen – in 1551 had Utenhove al een bundel met 25 psalmen uitgegeven, gevolgd door een uitgave met honderd psalmen in 1561. Utenhove’s berijming was gedeeltelijk naar Duitse en gedeeltelijk naar Franse voorbeelden gemaakt. In de invoering van zijn berijming heeft Dathenus zelf sterk de hand gehad: het Convent van Wezel in 1568 (een belangrijke vergadering van vluchtelingengemeenten) besloot – onder zijn voorzitterschap – tot aanbeveling. Ook de Provinciale Synode van Dordrecht en de Nationale Synode van Dordrecht schreven, in 1574 respectievelijk in 1578, Datheens psalmberijming voor; ook die laatste synode werd door Dathenus voorgezeten.
Het kerkboek van Dathenus is het oudste Nederlandse kerkboek en het is eeuwenlang, tot 1773, het enige officiële kerkboek geweest. Op diverse synoden, zoals Emden 1571 en Dordrecht 1618/19, werd de inhoud ervan uitgebreid, onder andere met de Nederlandse geloofsbelijdenis en de Dordtse Leerregels.
Dathenus’ berijming bleef dus lang in gebruik en is dus uitermate invloedrijk geweest. Dit ondanks het feit dat er zeer veel kritiek op is geweest. Die kritiek betrof vooral de woordkeuze en het feit dat te weinig rekening was gehouden met de melodische accenten en de vers- en zinsstructuur. De vertaling was vooral een slaafse navolging van het Franse origineel. Een van de critici van Dathenus was Johan de Brune (zie punt 4 hieronder), een ander was de dichter Jacob Westerbaen, die de berijming van Dathenus bekritiseerde in de voorrede van een door hemzelf vervaardigde nieuwe psalmberijming uit 1655, getiteld Davids Psalmen in Nederduytsche rijmen gestelt:
Terwijl het in de Gereformeerde Kerken gebruikelijk is dat de gemeente voor en na de prediking iets zingt uit de psalmen van de koninklijke profeet David, beklagen velen zich erover dat de Nederlandse Kerk tijdens de Reformatie voor het dichten van haar psalmen een zo slechte dichter heeft gehad aan Petr. Dathenus – dit te meer omdat wat eenmaal in zwang geraakt is, heel moeilijk weer afgeschaft of veranderd kan worden, vooral als het met godsdienst te maken heeft, omdat alle nieuwigheid of het geringste verlangen om daaraan iets te willen veranderen, verdacht is. En dus zal de Kerk de psalmen van genoemde Datheen wel aanhouden, hoe slecht ze ook zijn gemaakt, hoewel sommigen wel wensen dat ze Dat heen en de Kerk uit verdreven waren. Velen hebben ze een erbarmelijk slecht werk gevonden, zeggende dat ze bij het lezen en zingen niet vloeiend zijn en ongemakkelijk, zoals een paard dat zich tegen zijn rijder verzet, en dat ze doorgaans tegen het metrum ingaan, en verder vol stoplappen en stopwoordjes zitten, zoals rein [waar, zeer], certein [waarlijk], eenpaar [steeds], fijn, bloot [duidelijk] en soortgelijke hulpmiddeltjes om een rijmwoord te vinden.
Tegenwoordig wordt de psalmberijming van Dathenus nog in zo’n 30 kerkelijke gemeenten gezongen, met name in Oud-Gereformeerde Gemeenten in Zeeland.
| |
2. Over het kerkboek van Willem van Haecht uit 1583
De Zuid-Nederlandse dichter en rederijker Willem van Haecht of Van Haagt is ca. 1530 geboren, waarschijnlijk te Antwerpen, en tussen 1585 en 1612 overleden in Noord-Nederland. In 1579 verscheen van zijn hand De CL Psalmen Davids, vervaardigd voor de Lutherse gemeente in Antwerpen. De bundel bestond uit 150 berijmde psalmen (met andere melodieën dan de sinds Dathenus in gebruik zijnde wijzen van het Geneefse psalter, dus ook met andere strofebouw), gevolgd door een tweede deel met ‘Psalmen, lofsangen, hymnen ende gheestelijke lidekens’. In 1582 en 1583 verschenen in Antwerpen herdrukken. De editie van 1583 is de laatste die verscheen tijdens het leven van Van Haecht; die tekst is de bron van deze digitale uitgave. In de derde druk uit 1583 wordt Willem van Haecht niet vermeld als auteur, anders dan in de uitgaven uit 1579 en 1582. De eerste druk is voorzien van een privilege van de Aartshertog Matthias en de tweede en derde van een van de Hertog van Parma, beide roomsgezinde vorsten.
Volgens P.G. Witsen Geysbeek (deel drie van zijn Biographisch anthologisch en critisch woordenboek der Nederduitsche dichters uit 1822) geldt de derde druk als de beste en is hij buitengewoon zeldzaam. ‘De Psalmen hebben daarin nog het Roomsche bijhangsel Gloria Patris, &c. op zevenderlei wijzen in het Nederduitsch vertaald. Natuurlijk is deze berijming vrij lam en gebrekkelijk, maar toch in lang zoo walglijk niet als de bespottelijke wartaal van dathenus, waaraan de Hervormden twee eeuwen lang de voorkeur gaven boven zoo vele vrij betere berijmingen, die van tijd tot tijd in het licht verschenen.’
De psalmberijming bleef tot 1688 bij de Luthersen in gebruik. In 1671 publiceerde de Amsterdamse Lutherse drukker en uitgever Christoffel Cunradus een editie die was uitgebreid tot een compleet kerkboek, met onder andere gezangen, gebeden, geloofsbelijdenissen en De Kleyne Catechismus van D. Martinus Lutherus. In 1688 publiceerde Jan van Duisburg een bewerking van de psalmen en gezangen van Van Haecht, een jaar later voegde hij hieraan negen bijlagen toe met onder andere geloofsbelijdenissen en De Kleyne Catechismus. Dit kerkboek van Jan van Duisburg bleef tot 1779 in gebruik. In 1779 verscheen een nieuw Luthers liedboek, dat tot 1826 in gebruik bleef. Het Lutherse liedboek uit deze tijd bevatte 150 psalmen en 165 gezangen (waaronder 117 gereviseerde gezangen uit de bundel Van Haecht-Van Duisberg). In 1826 en opnieuw in 1850 verschenen synodale bundels, die braken met de inmiddels gegroeide traditie om de gezangen te laten voorafgaan door een volledig psalter. De bundel-1826 bevat alleen 376 gezangen.
| |
3. Over het kerkboek van Marnix uit 1591
Marnix van St.-Aldegonde (Brussel 1540 – Leiden 1598) begon zijn carrière als staatsman en streed aan de kant van de Oranjes tegen de Spanjaarden. In 1583 werd hij buitenburgemeester van Antwerpen en moest hij de stad verdedigen en onderhandelen met de hertog van Parma. Dit werd een jammerlijke mislukking: de stad viel in 1585 in Spaanse handen. Vanaf dat moment wijdde Marnix zich volledig aan zijn letterkundige werk.
Marnix zette zich als eerste aan een complete psalmberijming ter vervanging van die van Dathenus. Daarbij vertaalde hij rechtstreeks uit het Hebreeuws; voor wat betreft de melodie hield hij vast aan de inmiddels ingeburgerde Franse melodieën van Marot en De Bèze. Het Boeck der Psalmen Davids verscheen in 1580 te Antwerpen. De digitale tekst hiervan is te vinden op de website van de dbnl.
Marnix was echter niet tevreden over deze vertaling. Daarom herzag hij haar in het daaropvolgende decennium. In 1591 publiceerde hij de nieuwe vertaling onder de titel Het Boeck der Psalmen. Achter de psalmen nam hij een groot aantal lofzangen en gebeden op (veel meer dan in de eerste druk), gevolgd door de Heidelbergse Catechismus en de gebruikelijke formulieren voor doop e.d. en gebeden, die we – behoudens enkele aanvullingen en varianten – al kennen uit Dathenus, en die weggelaten zijn in deze digitale uitgave. De tekst van de psalmen en de oudtestamentische lofzangen waren opnieuw direct vertaald uit het Hebreeuws, terwijl de nieuwtestamentische lofzangen direct op het Grieks teruggingen. Dit was bijzonder omdat het in die periode in de Nederlanden nog gebruikelijk was om de bijbel te vertalen uit de Latijnse Vulgaat of uit de Duitse Lutherbijbel. De titelpagina van de tweede druk meldt dan ook dat de liederen gemaakt zijn ‘na der Hebreisscher ende Grieckscher waerheyt’. In dit opzicht was Marnix het grote voorbeeld voor de Statenvertalers.
Naast de berijmde vertaling heeft Marnix in de kantlijn een complete prozavertaling van de psalmen en de lofzangen gemaakt, die ook is opgenomen in de digitale editie. Hoewel de berijming van Marnix al door tijdgenoten hogelijk werd gewaardeerd, niet alleen omdat hij het Hebreeuwse en Griekse origineel raadpleegde, maar ook vanwege de literaire kwaliteiten ervan, is het niet gelukt hem in te voeren in de plaats van de berijming van Dathenus uit 1566, die inmiddels algemeen was geaccepteerd. Daarbij speelde ook een rol het feit dat Marnix zeer bewust koos voor de ouderwetse voornaamwoorden du en dijn, en voor sick, in plaats van de toentertijd al gebruikelijke vormen gij, uw en zich.
De editie van Marnix uit 1580 verschilt zeer van die uit 1591. Als voorbeeld de teksten van de eerste strofe van psalm 1 in beide versies.
Wie niet en treed’t inder god’loosen raet,
Oft op den wech der sondaers niet en staet
Noch op den stoel der spotters is geseten,
Maer heeft zijn lust in s’ Heeren Wet te weten,
End’ ouerleght de selue dach end’ nacht,
Die mach terecht voor salich zijn gheacht.
WEL salig is de man, die inden raet
Van tgodloos volck om niemantds wil en gaet,
Noch op den wech der sondaers staet vermeten:
Noch op den stoel der spotters is geseten.
Maer zijnen lust heeft in des Heeren wet,
End nacht end dach wel neerstich daer op let.
| |
4. Over het kerkboek van De Brune uit 1644
De schrijver en advocaat Johan de Brune (Middelburg 1588-1658) werd ook wel De Brune de Oude genoemd ter onderscheiding van zijn naamgenoot en jongere neef De Brune de Jonge. De Brune had veel kritiek op de psalmberijming van Dathenus. Om te laten zien hoe het beter kon, vervaardigde De Brune in 1644 een nieuwe, niet rijmende, bewerking van de psalmberijming van Dathenus onder de titel De CL Davids Psalmen (De 150 psalmen van David). In zijn woord tot de lezer die hieraan voorafging schreef hij (in hertaalde vorm):
Wie van gezonde zinnen bemerkt niet de ellendige gebrekkigheid van dat werk? Om niet te spreken van het on-Nederlandse taalgebruik, van het armzalige dichtwerk, van de onnutte stopwoorden als fijn, bloot [duidelijk], eenpaar [steeds], koen, gaar [geschikt, geheel], klaar [duidelijk], rein [waar, zeer], zaan [spoedig], dit termijn, &c., die overal rondgestrooid zijn.
De Brune vertaalde de psalmen rechtstreeks uit het Hebreeuws, met behoud van het Hebreeuwse metrum. Bovendien probeerde hij in zijn vertaling de Statenvertaling uit 1637 zo nauwkeurig mogelijk te volgen. Het resultaat was een stroeve vertaling die tamelijk vrij de Hebreeuwse tekst volgde. Van de eerste druk van 1644 bij Zacharias en Michiel Roman in Middelburg bestaat een titeluitgave uit 1662, eveneens in Middelburg verschenen bij H. Smidt and P. van Goetthem. Hoewel het boek blijkbaar nog niet uitverkocht was, verscheen in 1650 in Amsterdam een ingrijpend veranderde tweede druk van de psalmvertaling van De Brune, met op de tegenoverliggende pagina’s die van Datheen, onder de titel Davids Psalmen; van deze tweede druk verschenen bij Theunis Jacobs in Amsterdam twee edities.
| |
5. Over Het Boek der Psalmen uit 1773
Het Boek der Psalmen is de opvolger van het kerkboek van Petrus Dathenus uit 1566 en heeft als ondertitel ‘Door last van de Hoog Mogende Heeren Staaten Generaal der Vereenigde Nederlanden, Uit drie berijmingen, in den jaare 1773, gekooren, Met de noodige daar in gemaakte veranderingen’. Deze tekst verwijst naar het ontstaan ervan. Het kerkboek van Dathenus voldeed al enige tijd niet meer en er verschenen concurrenten. In 1686 stelde Hendrik Ghysen een bundel samen uit zeventien berijmingen, Den hooning-raat der psalm-dichten. In 1759 richtte een groep dichters het genootschap Laus Deo, Salus Populo (Lof voor God, Heil voor het Volk) op met als doel de psalmen opnieuw te berijmen. In diezelfde periode gaf Johannes Eusebius Voet een nieuwe psalmberijming uit. Het gevolg was dat in de kerk verschillende psalmen gezongen werden – dat was mogelijk doordat de melodieën en het aantal verzen gelijk bleven. Deze situatie was ongewenst en daarom kregen negen predikanten de opdracht een nieuw psalm- en gezangenboek samen te stellen. Zij kozen de geschiktste psalmen uit de bundels van Ghysen, Laus Deo en Voet, die zij bewerkten.
In 1773 werd Het Boek der Psalmen als officieel kerkboek ingesteld. De distributie leverde echter veel ongekende problemen op: de omvang van de klus was zo groot dat de markt overspannen raakte, er was niet voldoende papier, er waren te weinig drukkersgezellen en de binders konden het werk niet aan. Veel eerste drukken kennen door de haast veel fouten. Al met al bleek het onmogelijk om de tekst overal tegelijkertijd in te voeren: de invoering wisselde per plaats en vond gemiddeld plaats in de herfst van 1774. Ook de bron van de digitale editie dateert uit 1774, en is gedrukt in Haarlem.
De Staten-Generaal bepaalden dat er achter de psalmen allerlei teksten opgenomen dienden te worden, zoals de drie Formulieren van Enigheid van de Gereformeerde Kerk en de
Formulieren voor de Eredienst (zie de inhoudsopgave hieronder). Elke uitgave van het kerkboek, elk exemplaar, moest gezien en getekend zijn door een door de overheid aangewezen controlerend predikant, ter bewaring van de ‘enigheid’ [= eenheid] van het ware geloof. Het was een tijdrovende formaliteit. Hierdoor is het mogelijk om te traceren welke uitgaven authentiek waren – deze zijn gesigneerd door de corrector-dominee. De onderhavige digitale editie is ondertekend door Ioh. Trellont. In de marge is naast de psalmberijming de tekst van de Statenvertaling opgenomen, om te bewijzen dat de berijmers zich aan de brontekst hielden. In de digitale editie is deze tekst niet opgenomen, omdat de officiële tekst van de Statenvertaling 1657 als aparte digitale uitgave verschijnt.
De tekst van Het Boek der Psalmen uit 1774 is gezet in gothisch schrift. Dat is interessant, want na 1760 nam gotisch zetsel dramatisch af in wereldse teksten. Voor kerkelijke geschriften verkoos men echter wél het gotische schrift: het gaf ze een geur van heiligheid en orthodoxie.
De nieuwe bundel bleef van 1773 tot 1968 in gebruik. Toen gaf de Interkerkelijke Stichting voor de Psalmberijming een nieuwe berijming uit onder de titel Psalmen. In 1973 werd deze berijming, samen met 491 gezangen, opgenomen in het Liedboek voor de Kerken, dat werd aanvaard door de Doopsgezinde, Lutherse, (synodaal) Gereformeerde, Hervormde en Remonstrantse kerken. Vanaf dat moment heette Het Boek der Psalmen in de volksmond ‘de oude berijming’. Deze wordt nog steeds in sommige orthodoxe kringen gebruikt. Momenteel wordt er gewerkt aan een nieuw liedboek, dat in 2012 zal verschijnen, en waarin de psalmberijming uit 1968/1973 weer integraal wordt opgenomen.
| |
Gebruikte literatuur
Meer informatie over ontstaan en achtergrond van de kerkboeken is te vinden in:
- Sybe Bakker, ‘Psalmberijmingen van Datheen en Marnix’, in: Het Sweelinck Monument: IIA Eerste Boek der Psalmen Davids, Glossa, Spain, 2009, 58-72. |
- H.H. Barger, Ons Kerkboek, Groningen, 1900. |
- Hans Beelen, ‘Deftigh zingen. De receptie van de Geneefse psalmen in Nederland gedurende de zestiende tot en met de achttiende eeuw’, in: Neerlandici aan het woord. Handelingen van de bijeenkomst van universitaire docenten Nederlands in het Duitse taalgebied (Zürich, 17-19 maart 2006), red. Jelle Stegeman, Münster, 2007, 136-152. |
- Dr. Roel A. Bosch, En nooit meer oude Psalmen zingen (Zingend geloven in een nieuwe tijd, 1760-1810), Zoetermeer, 1996. |
- J. de Bruyn & W. Heijting (eindred.), Psalmzingen in de Nederlanden van de zestiende eeuw tot heden, Kampen, 1991. |
- Nicoline van der Sijs, Taal als mensenwerk: het ontstaan van het ABN, Den Haag, 2004. |
- P.J. Verkruijsse e.a. (red.), Johan de Brune de Oude (1588-1658). Een Zeeuws literator en staatsman uit de zeventiende eeuw. Koninklijk Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg, 1990. |
| |
Andere (digitale) uitgaven
- Voor achtergrondinformatie over deHeidelbergse catechismusen moderne digitale uitgaven zie de website van prof. dr. W. Verboom: http://www.heidelbergsecatechismus.nl/. Een versie van de Heidelbergse catechismus daterend van 1619/1611, is te vinden op: |
http://www.heidelbergsecatechismus.nl/volteksten/p890.pdf. Deze oude tekst is echter stilzwijgend in spelling aangepast; zo is het gebruik van u en v genormaliseerd. |
- Een herspelde digitale uitgave van de psalmen van Dathenus is te vinden op: http://www.hervormdegemeente-delft.nl/, Liederen. |
- Een gemoderniseerde digitale editie van Het Boek der Psalmen is te vinden op: |
http://www.hervormdegemeente-delft.nl/, Liederen, en op: http://www.theologienet.nl/westerbeke/bijbel-psalmberijming_1773.rtf |
Van de onberijmde tekst van Marnix uit 1591 is een transcriptie met spellingsaanpassingen te vinden in het 19de-eeuwse standaardwerk van J.J. van Toorenenbergen (ed.), Philips van Marnix van St. Aldegonde, Godsdienstige en Kerkelijke Geschriften II, ’s Gravenhage 1873, p. 541-699. Van de berijmde tekst (alleen van de psalmen) bestaat verder een (bijna) diplomatische uitgave uit 1928 – hier zijn de breviaturen stilzwijgend opgelost. |
|
|