Uitbreiding over honderd leerzaame zinnebeelden
(1722)–Claes Bruin– Auteursrechtvrij
[pagina 98]
| |
[pagina 99]
| |
Op het XLIXste Zinnebeeld.
Deez' Diamant, hoe schoon van glans,
Zal noch met meerder luister praalen,
Wanneer de Zon van 's hemels trans
Zich daar in spiegelt met haar straalen.
ô Zinnebeeld van zulk een mensch,
Die door natuurelyke gaaven
En kunst hier uitblinkt naar elks wensch,
En dus op 't lof'lyk spoor der braaven,
Zyn voeten zet! Maar zal 't çieraad
Een grooter heerlykheid erlangen,
Die alle praal te boven gaat,
Dan moet het eerst zyn glans ontfangen
Van de ongeschape Zon, en 't licht
Van Godsvruchts held're tintelingen.
ô Dat deez' zaak van 't grootst' gewigt
In 't binnenst' van elks ziel kwam dringen!
Want noch de gaaven van den geest,
Noch 's ligchaams kracht en schoone leden,
Zyn ooit God aangenaam geweest,
Dan in een hert vol zuiv're zeden.
Wat praalge, ô mensch verkiezen meugt;
Uw schoonste glans spruit uit de deugd.
|
|