De grondlegging der Roomsche vryheid
(1713)–Claes Bruin– Auteursrechtvrij
[pagina 3]
| |
Opdragt aan de vaderen des vaderlands,
| |
[pagina 4]
| |
SchoonGa naar voetnoot* Marcus, door het snoodste gruwelstuk,
Haar wou van boei en slaverny bevryden,
't Was al vergeefs, zy moest het lastig jûk.
Der Keizeren een reeks van jaaren lyden:
Maar, hoe zy ook met eenen lauwerkrans
In Brutus eeuw voor elks gezicht mogt praalen,
Hier pronkte zy in heerelyker glans,
Gelyk een zon met flikkerende straalen,
Na eenen kryg, gestookt in 't goud-gewest,
Van tagtig jaar, toen een Tarquyn van Spanje,
Haar schenken moest aan dit Gemeenebest,
Gehandhaaft door dien Brutus van Oranje.
O Staatjuweel! wat hebt gy al gevaar
Doorworstelt, van veel Koningen bestreeden,
Eer gy hier op ons Nederlands altaar
Gevestigt wierd, door wys beleid en reeden,
Door Brutussen, die 't dierbaar Staatsbelang
Behartigden, ten kosten van hun leeven?
O gouden tyd! nu is geweetensdwang,
Die pest, met al haar gruwelen verdreeven:
Een ieder pleegt zyn godsdienst naar 't gemoed,
Daar niemand hem die vryheid zal ontrooven,
Gelyk men in d'Alleenbeheerssing doet:
Hier kweekt men 't vuur, in plaats van 't uit te dooven:
Den Landzaat word hier voor de dwing'landy
Beschermt: hier leeft den vryen Nederlander
In zachte rust, en kent geen slaverny.
De Vryheid walgt van dwang; haar vreedestander
Beschaduwt hem die eer en pligt betragt,
En daar by blyft stantvastig trouw en heilig;
| |
[pagina 5]
| |
Gelukkig die haar waarde kent en acht.
Den Vreemdeling leeft hier gerust en veilig,
En staat in 't recht gelyk met d'onderzaat.
O Vry gewest! zoo mild bedauwt van boven,
Gy zyt voor elk een troost en toeverlaat.
En wie moet u, naast God, niet dankbaar looven,
O Vaders van ons lieve Vaderland!
Voor wiens ontzag veel and'ren moeten wyken,
Die ons beschenkt met zulk een dierbaar pand,
Veel waardiger als duizend Koningryken?
En, wyl gy elk in uwen schoot ontfangt,
Laat Brutus nu niet in den nood verleegen,
Die steeds naar uw bescherming heeft verlangt:
Waar wierd voor hem ooit zagter rust verkreegen?
Zoo blyve uw kroon, uw Vryheid onbelaagt:
Zy sterke met Barmhertigheid haar zetel;
Want als zy van die zuil word onderschraagt,
Gelyk tot noch, zal niemand, hoe vermetel,
Haar hinderen; zoo word zy noit berooft
Van heil, schoon elk haar vyanden wou styven:
Al hangen haar nu wolken boven 't hoofd
Van druk; geen nood, zy zullen overdryven;
Want Hy, die haar zo dikwils heeft behoed,
Gesterkt in nood, gered uit nederlaagen,
Zal steeds, indien zy houd dien zelfden voet,
Wel zorg voor haar gerusten welstand draagen.
Cl: BRUIN
|
|