'Rondom het boek. Historisch onderzoek naar leescultuur, in het bijzonder in de achttiende eeuw. Een overzicht van bronnen en benaderingen, resultaten en problemen'
(1988)–Han Brouwer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Han BrouwerRondom het boek
| |||||||||||||||||||||||||||||||
InleidingDe voortschrijdende vergruizing en historisering van het historisch beeld en van de historische blik lijken kenmerken van de recente historiografie. Voorheen onbeweeglijk geachte objecten en praktijken blijken onvermoede historische dimensies te vertonen. Eèn van die historische objecten is het boek. Het boek blijkt een kristallisatie- en snijpunt van een veelheid van geschiedenissen te zijn: de conjunctuur van omvang en samenstelling van het boekaanbod, de ontwikkeling van typografie en materiële uitvoering, de quasi-immobiele en antagonistische beeldvorming rond het boek: hemel en hel van het Avondland, een evoluerend instrument van kennis- en cultuuroverdracht, de paradoxale geschiedenis van censuur en verbod, van leespedagogie en leescapaciteiten, de ontwikkeling van vormen van toegang tot en bemiddeling van het gedrukte woord, de veelvormige geschiedenis van lezen en boekgebruik, e tutti quanti. Uiteraard is de historische belangstelling voor boeken, vanuit verschillende nationale onderzoekstradities, al van oudere datum. De laatste twee decennia lijkt het historisch onderzoek naar boeken in verscheidene wetenschappelijke disciplines in een vernieuwende stroomversnelling beland.Ga naar eind1 Globale analyses hebben plaats moeten maken voor meer gedetailleerd en meer empirisch onderbouwd onderzoek. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sociale en socio-culturele geschiedenis is veel onderzoek verricht naar geletterdheid, aanbod van boeken en boekbezit. Meer recent, na de euforie van het iconoclastisch tellen en turven, zijn de vormen van lezen en boekgebruik meer centraal komen te staan in het onderzoek.Ga naar eind2 In de literatuurgeschiedenis is na de belangstelling voor het lezen en recipiëren van teksten het onderzoek uitgebreid tot het hele literaire communicatieproces.Ga naar eind3 De rekkelijke vraagstellingen binnen een uitwaaierend onderzoeksveld lijken het gewonnen te hebben van de theoretische precisie en de methodologische skepsis. ‘Aan de slag’ luidt hier het pragmatisch en blijmoedig adagium.Ga naar eind4 Aanbod en distributie, receptie en gebruik van alle soorten teksten lijken in beide disciplines de sleutelwoorden voor een nieuwe geschiedenis van het boek. Doel van dit artikel is een overzicht te bieden van de recente literatuur op dit gebied. Achtereenvolgens en steeds voorafgegaan door een inventarisatie van het bronnenmateriaal, zullen behandeld worden: boekaanbod, vormen van toegang tot het boek en benaderingen van lezen en boekgebruik. Om dit wijde land niet oeverloos te laten uitdijen zijn twee beperkingen aangebracht. Beide vloeien voort uit de stand van het internationale onderzoek. De eerste beperking is van geografische aard. De Franse geschiedschrijving zal meer aandacht krijgen dan de Engelse, de Duitse en de Nederlandse. Tevergeefs zoekt de geïnteresseerde voor deze drie landen naar werken die ook maar enigszins in de schaduw van de monumentale Histoire de l'Edition française kunnen staan.Ga naar eind5 De tweede, chronologische beperking, nadruk op de achttiende eeuw, vloeit evenzeer voort uit de stand van het onderzoek. Een belangrijk deel hiervan, maar niet in elk der landen in gelijke mate, heeft zich immers gericht op de zwierige eeuw van licht en donker.Ga naar eind6 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1. Aanbod van boekenTeneinde het beeld van de gedrukte produktie niet langer te laten domineren door een ideeën-historische of literair-historische canon, hebben ietwat prometheïsche en iconoclastische onderzoekers gepoogd door middel van serieel onderzoek de gehele gedrukte produktie - omvang, samenstelling en ontwikkeling - in bepaalde periodes in kaart te brengen, om zo het relatieve aandeel van ‘oud’ en ‘nieuw’ daarin te bepalen. Vervolgens pogen zij het titelaanbod en de veranderingen daarin in verband te brengen met globale culturele ontwikkelingen. De kwantitatieve boekgeschiedenis wordt opgevat als onderdeel van de seriële geschiedenis op het derde niveau, namelijk dat van ‘mentaliteit’ en ‘cultuur’ naast of boven het economische en sociale niveau.Ga naar eind7 Is dit alles mogelijk en zo ja, op basis van welke bronnen? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
1.1 BronnenOmdat vóór de negentiende eeuw geen volledige registraties van de boekprodukties zijn vervaardigd, is de onderzoeker voor de vroeg moderne tijd op partiële bronnen aangewezen. Voor het Franse Ancien Régime is hiertoe voor de zeventiende eeuw gebruik gemaakt van de bewaarde boeken in de Bibliothèque Nationale, en van de registers van koninklijke goedkeuring voor het drukken en uitgeven van boeken voor de achttiende eeuw. Vanaf 1700 was bijna de volledige gedrukte produktie in Frankrijk onderworpen aan een systeem van centralisatie, goedkeuring en censuur.Ga naar eind8 Voor Duitsland wordt geput uit de gedrukte catalogi van de ‘Buchmesse’ van Frankfurt en Leipzig en wat betreft de achttiende eeuw veelal uit die van de Paasbeurs van Leipzig. De inspanningen van de jonge onderzoekers bestaan in deze in het gevarieerd samenvatten van het werk van oudere onderzoekers.Ga naar eind9 In Engeland bestaat een lange traditie van bibliografisch onderzoek en inventarisatie van bewaarde boeken in grote bibliotheken. Dit heeft geresulteerd in meerdere Short-Title Catalogues voor verschillende periodes. Daarnaast maken de bewaarde en deels ook gepubliceerde ‘records’ van de Stationers Company te Londen, die de boekproduktie tot ver in de achttiende eeuw monopoliseerde, voor de zeventiende eeuw een vrij volledige analyse van het boekaanbod mogelijk.Ga naar eind10 Voor de Republiek is van al dit fraais niets voorhanden. Complete uitgeversarchieven zijn hier bovendien een zeldzaamheid.Ga naar eind11 Het wachten is op de voltooiing van de Short-Title Catalogue van alle in Nederland tussen 1540 en 1800 gedrukte werken.Ga naar eind12 Deze kan een reconstructie en thematische analyse van het boekaanbod voor zover dat bewaard is, mogelijk maken. Recentelijk is veel aandacht besteed aan de fondsreconstructie van afzonderlijke uitgevers.Ga naar eind13 Aan het onderzoek van het boekaanbod op basis van bewaarde boeken, officiële goedkeuringen en gedrukte catalogi kleven enige beperkingen. Deze vloeien hoofdzakelijk voort uit het oneigenlijk gebruik van deze bronnen, het streven zicht te krijgen op het totale aanbod van boeken. Hoofdprobleem is hun onvolledigheid. Bewaarde collecties in bibliotheken bevatten vooral de grotere en duurdere uitgaven. Het Franse systeem van goedkeuringen kende verschillende varianten. Een ‘algemeen privilege’, dit is een monopolie voor een bepaalde duur, en de ‘permissions tacites’, voor boeken die men niet kon verbieden, maar ook niet wilde goedkeuren. Deze tweede variant raakte met name na 1750 in zwang, maar werd pas vanaf 1772 als zodanig aangeduid. Voor 1750 verleende men ook nog de ‘simples tolérances’ voor dezelfde soort boeken, maar deze vorm van goedkeuring heeft geen enkel geschreven spoor nagelaten in de registers. Een aanzienlijke illegale literatuur zou | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
hiermee door de kroon zijn getolereerd.Ga naar eind14 In 1777 werd er nog een nieuw soort goedkeuring ingevoerd, de ‘permissions simples’. Deze waren vooral bestemd voor veelal provinciale heruitgaven van oudere werken en voor het legaliseren van roofdrukken. De registers van toegekende privileges geven geen informatie of de goedkeuring ook daadwerkelijk in uitgave heeft geresulteerd, voorts laten zij de oplagecijfers in het duister. Tenslotte heeft dit systeem van controle op een aantal segmenten van het boekaanbod uiteraard geen greep, zoals roofdrukken, verboden boeken en clandestiene invoer. Het streven van de Franse kroon naar controle over de gedrukte produktie kan als weinig succesvol worden bestempeld. Aan de Franse grenzen schoten de drukkerijen en handelshuizen gericht op de Franse markt als paddestoelen uit de grond.Ga naar eind15 Maar ook in de provincie, de schaduwzijde van de centralisatiepolitiek, en zelfs in Parijs, was de illegale produktie en handel vermoedelijk een bloeiend bedrijf.Ga naar eind16 Een casestudie van het jaar 1764, op basis van bewaarde boeken in grote bibliotheken, laat zien dat de officiële goedkeuringen slechts 40% van alle in dat jaar uitgegeven en bewaarde boeken omvatten.Ga naar eind17 Voor de catalogi van de Duitse boekenbeurzen gelden, ondanks het enthousiasme van sommige onderzoekersGa naar eind18, soortgelijke bezwaren. Zij bieden geen beeld van het totale boekaanbod maar slechts van de uitgaven van boekhandelaren die op de Messe acte de présence gaven.Ga naar eind19 Een belangrijk deel van de Zuidduitse uitgaven blijft zo buiten beeld. De boeken die tussen de voor- en najaarsbeurzen verschenen, werden daarin ook niet opgenomen, evenals bepaalde categorieën goedkopere geschriften. Anderzijds vermelden de catalogi vele titels die niet in het betreffende jaar of in het geheel niet verschenen.Ga naar eind20 Uiteraard figureren de roofdrukken, een fenomeen dat in de achttiende eeuw vanuit Zuid-Duitsland snel om zich heen greep, ook niet in deze catalogi.Ga naar eind21 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.2 Globale, nationale ontwikkelingenZetten we de in het voorgaande genoemde beperkingen van deze bronnen tussen haakjes, dan geeft volgens de onderzoekers de ontwikkeling van het boekaanbod het volgende beeld te zien. Zowel in Frankrijk en Duitsland, als ook in Nederland en Engeland zou er in de achttiende eeuw van een grote sprong voorwaarts in het aanbod van boeken sprake zijn. In Frankrijk schommelde vanaf begin zestiende tot begin achttiende eeuw het aantal nieuwe titels tussen 500 en 1000 per jaar. Aan het einde van de achttiende eeuw bereikte het officiële aanbod ongeveer 4000 titels per jaar. De sterkste stijging geeft de negentiende eeuw te zien met als top 15.000 titels in 1895.Ga naar eind22 In Duitsland bereikte de boekproduktie in 1764 met 1200 nieuwe titels het niveau waarop het zich voor de Dertigjarige Oorlog bevond. De laatste decennia van de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw vertonen een zeer sterke toename: 2642 titels in 1780 en bijna 4000 in 1800.Ga naar eind23 Voor de Republiek is de exponentiële groei van Nederlandstalige geschriften in de achttiende eeuw geponeerd. Deze stelling is wegens gebrek aan betrouwbaar cijfermateriaal weer bekritiseerd.Ga naar eind24 Ook voor Engeland is een sterke groei van het boekaanbod gepostuleerd.Ga naar eind25 Deze globale cijfers zeggen weinig, nog afgezien van de veelal onbekende oplagecijfers, zo lang de samenstelling van dit universum van titels onbekend is. Voor de ordening van de titels worden de in het Ancien Régime gangbare vijf grote bibliografische categorieën en subcategorieën gehanteerd. Vanwege hun globale karakter is niet alleen de onderlinge verhouding, maar zijn ook de interne verschuivingen binnen deze globale rubrieken van belang.Ga naar eind26 H.J. Martin onderzocht en rubriceerde de bewaard gebleven boeken in de Bibliothèque Nationale uit de periode 1598-1701. F. Furet nam drie steekproeven uit de registers van officiële goedkeuringen over de periode 1723-1789.Ga naar eind27 Voor Duitsland zijn gedetailleerde cijfers beschikbaar van de bibliografische verdeling van het gereconstrueerde maar incomplete boekaanbod in de tweede helft van de achttiende eeuw.Ga naar eind28 Hoewel de onderzoekers verschillende bronnen gebruiken en deze derhalve onvergelijkbare percentages opleveren, kan toch het volgende beeld geschetst worden. De Franse zeventiende eeuw wordt gedomineerd door het drukwerk van de katholieke Reformatie en van het christelijk Humanisme. Het aandeel van de categorie theologie neemt constant toe en bereikt een maximum van 50% van het totaal der bewaarde boeken in de tweede helft van de eeuw. Vooral de opmars van het aandeel van kleine en goedkope devote werkjes is hiervoor verantwoordelijk. Vervolgens zet de herfstsonate van de katholieke Reformatie in, die zich, als we het onvergelijkbare vergelijken, continu voortzet in de achttiende eeuw op het niveau van de offciële goedkeuringen. In de rubriek van de ‘permissions tacites’ verdwijnt de categorie theologie bijna geheel, bij de ‘privilèges’ daalt haar aandeel van een derde in 1723/27 tot 10% in 1784/88. De andere bibliografische categorieën geven een minder turbulent verloop te zien. De categorie geschiedenis schommelt in de zeventiende eeuw rond een kwart en in de achttiende eeuw rond 15%. Het aandeel van kerkelijke geschiedenis loopt dan snel terug ten koste van profane, moderne en Europese geschiedenis.Ga naar eind29 De categorie letteren beweegt zich permanent rond een kwart en wordt in de achttiende eeuw gedomineerd door de klassieke esthetika. Vanaf het einde van de zeventiende eeuw zet de opmars van Franstalige uitgaven en vertalingen in. De opbloei van de ‘roman à l'anglaise’ en de ‘uittocht’ van klassieke auteurs doorbreken de ban van het classicisme aan het einde van de achttiende eeuw. De ontwikkeling van de rubriek kunsten en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappen zou de keerzijde vormen van de déconfiture der theologie. Zowel bij de ‘privilèges’ als bij de ‘permissions tacites’ neemt haar aandeel aanzienlijk toe, respectievelijk van 21 naar 32% en van 26,5 naar 40% in de loop van de achttiende eeuw. In de tweede categorie is de zeer sterke stijging van het aandeel van politieke geschriften en van occulte werken verantwoordelijk voor het opzwellen van de hele rubriek. Een opvallend verschil tussen het Franse en het Duitse boekaanbod betreft het aandeel van Latijnse titels. In het Franse aanbod is dit aandeel aan het einde van de zeventiende eeuw al tot 10% teruggelopen. In het Duitse aanbod bedraagt het in 1701 nog 55%, waarna het in de loop van de eeuw snel terugloopt tot bijna 4% in 1800. Ook in het Duitse aanbod moet de categorie theologie langzaam maar zeker het veld ruimen. Haar aandeel daalt van 38,5% in 1740 naar 10% in 1800. Het aandeel van religieuze werken bestemd voor leken loopt nog sneller terug: 19,8% in 1740 en 5,8% in 1800. De rubrieken kunsten en wetenschappen en letteren vertonen daarentegen een aanzienlijke expansie, respectievelijk een verdubbeling en een verviervoudiging. In de tweede categorie is vooral de ‘rise of the novel’ opvallend. In 1740 bedraagt het aantal romantitels slechts 20, in 1800 is dit opgelopen tot 300. Kan vervolgens aan de kwantitatieve veranderingen in de interne en onderlinge verhoudingen der bibliografische categorieën ook enige positieve betekenis, in de zin van globale culturele veranderingen, worden toegekend? Furet, extrapolerend op basis van een partiële bron (de officiële goedkeuringen), meent dat voor de jaren 1723/27 gesproken kan worden van een ‘grande culture classique traditionnelle’ en voor de hele periode van een globaal evenwicht tussen ‘oud’ en ‘nieuw’. Met name de stilzwijgende goedkeuringen vormen het ‘asile de la nouveauté’. Er zou sprake zijn van een ‘desacralisatie’ van een cultuur en maatschappij: ‘évacuer le surnaturel du monde’.Ga naar eind30 De onderzoekers van de Duitse geschiedenis zijn nog wat vermeteler. Hun veelal gelijkluidende interpretaties bestaan uit drie elementen: de secularisatie van het titelaanbod; de door de groei van het titelaanbod geïndiceerde democratisering, dat wil zeggen uitbreiding van het lezend publiek; de koppeling van nieuwe genres - met name de roman - aan nieuwe lezersgroepen.Ga naar eind31 Voor geen van deze drie elementen is het materiaal overtuigend. In de loop van deze bijdrage zal dit duidelijker worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.3 Provinciale dissonantenHet beeld van het boekaanbod dat ontstaat op basis van min of meer officiële bronnen kan de nodige retouches krijgen wanneer ook oplagecijfers of gegevens over winkelvoorraden van provinciale boek- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
handelaars beschikbaar zijn. Voor Frankrijk zijn deze hier en daar aanwezig, voor Duitsland lijkt dit niet het geval te zijn.Ga naar eind32 In het Franse provinciale boekaanbod blijft het aandeel van religieuze werken veelal de grootste categorie. In 1777 wordt in het officiële systeem van goedkeuringen, zoals reeds vermeld, een nieuwe categorie ingevoerd, de ‘permissions simples’. Over de periode 1779-1789 omvat deze categorie 14,9% van het totaal aan verzoeken tot publikatie. Hiervan wordt 96% aan provinciale uitgevers verleend voor overwegend heruitgaven van oudere werken, in totaal 785 titels en 2,1 miljoen exemplaren. Het overgrote deel hiervan - 63,1% - bestaat uit eenvoudige devote werkjes. Eèn van deze werkjes is de best-seller L'Ange Conducteur. De eerste uitgave hiervan verscheen in 1691 te Luik. In de periode 1779-1789 vonden 51 heruitgaven plaats met een totaal van 97.000 exemplaren.Ga naar eind33 Een zelfde overwicht van devotionalia treft men aan in de winkelvoorraden van een aantal kleinere boekhandelaars in enkele provinciesteden.Ga naar eind34 Is dit dan het leven van het boek in ‘la France profonde’ in de achttiende eeuw? De grote rol van devotionalia in het provinciale aanbod is volgens een aantal onderzoekers toe te schrijven aan de inspanningen van de katholieke Reformatie en haar onderwijspolitiek. De positieve geografische correlatie tussen alfabetisme en het provinciale aanbod van devotionalia zou deze stelling ondersteunen.Ga naar eind35 Is hiermee het provinciale aanbod uitgeput? Voor de beantwoording van deze vraag zou men ook de beschikking moeten hebben over gegevens van het clandestiene aanbod en de invoer van boeken (zie: 1.4). De toegekende privileges aan uitgevers te Rouaan en de voorraadinventarissen van enkele grotere boekhandelaren te Rouaan en Lyon geven een wat ruimhartiger aanblik. De door Furet geschetste ontwikkeling is daar met enige nuances en de nodige vertraging wel terug te vinden.Ga naar eind36 Voor Duitsland zijn geen gegevens over winkelvoorraden van boekhandelaars beschikbaar. Het is echter merkwaardig dat in de ietwat eufore beschouwingen over de expansie van het titelaanbodGa naar eind37 geen melding wordt gemaakt van de Bijbel ‘boom’ in de achttiende eeuw onder invloed van het piëtisme en de schoolhervormingen. Alleen al in Halle werden in de loop van de eeuw drie miljoen Bijbels gedrukt.Ga naar eind38 Dit gegeven zou erop kunnen wijzen dat het beeld van het boekaanbod op basis van oplagecijfers in plaats van titels wat andere contouren kan vertonen. Maar de bronnen lijken het hier te laten afweten. Maar er is nog meer onder de provinciale zon. De uitbreiding van het klassieke cultuurbegrip en de nieuwe belangstelling voor ‘volkscultuur’ in de zestiger jaren hebben ook geleid tot de opwaardering van een tamelijk heterogene categorie boekjes die in Frankrijk wordt aangeduid als ‘bibliothèque bleue’, in Engeland als ‘chapbooks’ en in Nederland als | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘blauwboekjes’ of ‘volksboekjes’.Ga naar eind39 Vooral in Frankrijk hebben deze blauwboekjes de nodige pennen in beweging gebracht.Ga naar eind40 Vanaf het begin van de zeventiende eeuw worden vanuit Troyes op initiatief van de firma's Oudot en Garnier, met weldra navolgers elders in de provincie, deze blauwboekjes in zeer grote aantallen gedrukt en verspreid. Tot in de negentiende eeuw vormen zij een belangrijk onderdeel van de provinciale uitgeverij, met name in Noord en Noord-oost Frankrijk. In voorraadinventarissen van uitgevers en handelaars in deze branche worden vaak enkele honderdduizenden exemplaren van deze werkjes vermeld. Deze heterogene categorie bestaat grotendeels uit goedkope en anonieme heruitgaven op vaak slecht papier, met veelal een blauwe omslag. Voor deze werkjes putten de uitgevers uit zeer uiteenlopende culturele domeinen, zoals oude romans, hagiografie en mythologie, recente katholieke devotionalia en geleerdenliteratuur, leer- en gebruiksboekjes. Heiligenlevens en almanakken vormen de best-sellers in deze categorie. De voorraadinventaris van uitgeverij Garnier te Troyes uit 1789 geeft een indruk van de samenstelling ervan. De 443.069 voorradige exemplaren zijn als volgt verdeeld: 42,7% devotionalia, 28,8% fictie en 26,8% leer- en praktijkboeken.Ga naar eind41 Meerdere onderzoekers bestempelen de blauwe bibliotheek, althans haar belangrijkste deel, tot een ‘auxiliaire puissant et tardif’ van de katholieke Reformatie.Ga naar eind42 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.4 Illegale boekaanbodMet het voorgaande is het boekaanbod nog niet uitgeput. Naast het legale en semi-legale aanbod bestaat er nog de onbekende zee der illegaliteit, produktie van en handel in verboden boeken en roofdrukken.Ga naar eind43 R. Darnton heeft in een reeks boeiende studies gepoogd op deze literaire Hades enig licht te werpen.Ga naar eind44 Hij baseert zich overwegend op de zeer uitgebreide collectie bewaarde brieven van de Société Typographique de Neuchâtel (STN), één der grote uitgevers- en handelshuizen vlak over de Franse grens. Deze archieven maken het mogelijk de handel en wandel van enige provinciale boekhandelaars in ‘livres philosophiques’ te traceren. Dat werpt weer een wat ander licht op het boekaanbod. Eén van deze handelaars is Bruzard de Mauvelain te Troyes. Gedurende de jaren 1783 tot 1785 bestelt hij van 120 titels 2000 exemplaren. De ‘philosophes’ worden het slechtst verkocht: 48 titels. Hier gaat de vraag vooral uit naar de radicale verlichters: Helvétius, LaMettrie en in het bijzonder d'Holbach - 54 exemplaren van vier titels -, en naar de ‘populariseerders’: Raynal en Mercier. De grootste categorieën worden gevormd door politieke, algemene en pornografische werken. De ‘libelles’, met als centrale thema's de decadentie en het despotisme van de kroon, vormen de hoofdmoot van de politieke werkjes. De algemene werken bestaan grotendeels uit ‘chroniques scandaleuses’, de laatste | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
nieuwtjes uit Parijs. Dit is de enige categorie waarvoor Mauvelain aan de STN een blanco order gaf.Ga naar eind45 Darnton rangschikt deze verschillende categorieën onder het zgn. ‘hard-hitting underground journalism’ dat zich richt op het ontluisteren van het aureool van kroon en kerk zonder daar een positief politiek programma tegenover te plaatsen. Het geheel van Mauvelains bestellingen toont een sterke waag naar radicale literatuur en met name naar politiek nieuws. Er wordt blijkbaar ook nog wat anders aangeboden dan getijden- en wellevendheidsboekjes in de provincie. Wie waren de kopers van deze verboden vruchten en was Mauvelain een eenling? Zijn klanten blijven ongenoemd. Naast vier erkende boekhandelaars was Mauvelain niet de enige handelaar in clandestiene waar in Troyes. Darnton stelt dat lieden als Mauvelain zich in heel Frankrijk bevonden. Zij wensten allen dezelfde soort werkjes. Het commerciële succes van deze handelaars, en dat laat zich volgens Darnton uit hun correspondentie met de STN aflezen, toont dat kopers overal in Frankrijk ten tijde van Lodewijk XIV verboden boeken niet alleen verlangden maar ook ontvingen.Ga naar eind46 | |||||||||||||||||||||||||||||||
1.5 BalansHet streven van onderzoekers het totale boekaanbod - omvang, samenstelling en ontwikkeling - in verschillende periodes in kaart te brengen, kan als methodisch juist worden bestempeld, maar deze onderneming stuit voortdurend op archivalische, bibliografische en interpretatieve problemen. Dat het aanbod in de achttiende eeuw in de verschillende landen toeneemt, lijkt redelijk zeker, maar deze groei blijft ver achter bij de onstuimige ontwikkeling in de negentiende eeuw. De beweerde veranderende samenstelling - met name de neergang van de categorie theologie - van het aanbod lijkt minder zeker. Deze these is voor Frankrijk en Duitsland overwegend gebaseerd op het min of meer officiële titelaanbod. Het provinciale aanbod in Frankrijk vertoont, tot in de negentiende eeuw, wat al te veel dissonanten, alhoewel het daar overwegend om heruitgaven van de best-sellers der devotie gaat. En dan is er nog de grotendeels onbekende zee der illegaliteit. De preciese omvang en samenstelling van het boekaanbod is dan ook nog in hoge mate onbekend. Hoe en met behulp van welke categorieën moeten de veranderingen in het titelaanbod geïnterpreteerd worden? Als indicatie van de ‘secularisatie’ en ‘desacralisatie’ van een cultuur en maatschappij? Deze conclusie gaat veel verder dan de partiële bronnen, waarop deze beweringen stoelen, toelaten. Als een indicatie van de uitbreiding van het lezerspubliek? Uit de groei van het titelaanbod is dit niet zonder meer af te lezen. Dan zou eerst de omvang van dit publiek en de verspreiding van de gedrukte produktie onderzocht moeten worden. Is dit mogelijk? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
2. Vormen van toegang tot het boekEen belangrijk onderdeel van de boekgeschiedenis nieuwe stijl vormt de aandacht voor de organisaties van het geletterde leven (boekwinkel, (winkel-)bibliotheek) en meer in het algemeen voor de vormen van geïnstitutionaliseerde sociabiliteit (genootschap, leesgezelschap).Ga naar eind47 Andere vormen van toegang tot het gedrukte woord zijn nog nauwelijks onderzocht: stelenGa naar eind48, schenkenGa naar eind49, onderling leenverkeerGa naar eind50, koffiehuis en kroegGa naar eind51, school- en prijsboeken.Ga naar eind52 Eveneens grotendeels terra incognita is de verspreiding van kennis omtrent mogelijke en beschikbare lectuur. Welke rol speelden daarbij boekhandelscatalogi, recencies, advertenties, culturele bemiddelaars en horen-zeggen? Alvorens in dit hoofdstuk een aantal organisaties en vormen van toegang tot het boek de revue te laten passeren - achtereenvolgens: geletterdheid, boekbezit, boekaanschaf, leesgezelschappen, lees- en publieke bibliotheken -, komt eerst de vraag aan de orde welke bronnen voor het onderzoek van dit alles beschikbaar zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.1 BronnenOnderzoek naar geletterdheid is overwegend gebaseerd op het traceren van schrijfvaardigheid. Voor het onderzoek naar boekbezit is veel gebruik gemaakt van verkoopcatalogi en boedelinventarissen. Boekaanschaf kan onderzocht worden op basis van klanten- en debiteurenboeken van boekhandels, intekenlijsten en kasboeken. Voor het onderzoek van leesgezelschappen, winkel- en publieke bibliotheken is men hoofdzakelijk aangewezen op de niet overvloedige archivalia van deze organisaties, zoals notulen, catalogi, ledenlijsten en uitleenregisters. Enkele opmerkingen over deze bronnen. Boedelinventarissen - het eigentijdse kopje lindenbloesemthee van de historicus - zijn tegenwoordig een veel gebruikte bron in het historisch onderzoek, in het bijzonder voor het beschrijven van de materiële cultuur. Op de mogelijkheden en beperkingen ervan is al vaak gewezen.Ga naar eind53 Voor wat betreft hun waarde als bron voor onderzoek van boekbezit kunnen als beperkingen worden genoemd: onvolledigheid, mogelijke censuur, de onbekende herkomst en de lage identificatiegraad van het opgesomde boekbezit.Ga naar eind54 Een ander probleem betreft de sociale reikwijdte van het notariaat, die de ondervertegenwoordiging van lagere groepen tot gevolg kan hebbenGa naar eind55 en de rol van notariële praktijken in het opmaken van boedelinventarissen. Hoe, bijvoorbeeld, kan verklaard worden dat het percentage inventarissen waarin boeken worden vermeld in een aantal Westfranse steden in het midden van de achttiende eeuw 36,7% bedraagt, terwijl voor de zeer geletterde lichtstad dit percentage slechts 22,7% is en in het Lutherse Spiers 80% geboekt wordt?Ga naar eind56 Weerspiegelen deze percentages het feitelijk boekbezit? Of zijn de hoge | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
percentages vooral een uitdrukking van de relatieve schaarste en sacrale waarde van boeken?Ga naar eind57 Als bron die in ieder geval zekerheid lijkt te bieden dat een bepaalde persoon of organisatie een boek daadwerkelijk gekocht heeft, althans dat het op zijn rekening is geboekt, mogen de klanten- of debiteuren-boeken van een boekhandel gelden. Zij lijken een ideale bron voor onderzoek van individueel en collectief koopgedrag. Dankzij de gewoonte op rekening te kopen kan in deze klantenboeken van dag tot dag en over een reeks van jaren gevolgd worden welke klanten welke boeken, periodieken en andere artikelen zoals schrijfbehoeften kochten. Deze bron is echter relatief schaars.Ga naar eind58 Een enkele kanttekening bij deze ‘Fundgrube’. Hoe wijdverbreid was deze gewoonte van het kopen op rekening, kochten alle klanten alles op rekening? Bij hoeveel boekhandelaars waren kopers tegelijkertijd klant?Ga naar eind59 Anders gezegd, welk deel van de bestedingen van welk deel van het plaatselijk koperspubliek brengt de onderzoeker in kaart met behulp van de klantenboeken van één boekhandel? De exploratie van deze bron staat nog in de kinderschoenen. Het antwoord op deze vragen zal het verdere onderzoek moeten opleveren. Intekenlijsten op nog te verschijnen boeken vormen een andere bron die informatie verschaft over koopgedrag, zowel van individuele als institutionele kopers zoals leesgezelschappen en boekwinkels. Over de conjunctuur van dit fenomeen is nog niet al te veel bekend.Ga naar eind60 Op het gebruik van intekenlijsten als bron voor een lezersgeschiedenis is scherpe kritiek geformuleerd. Deze kritiek heeft onder meer betrekking op hun onvolledigheid en mogelijk fictief karakter, de velerlei motieven van de intekenaren en de onbekende rol van verkoopmethodes. Deze kritiek maant de onderzoeker tot voorzichtigheid uit deze lijsten niet zonder meer de populariteit van een werk en de smaak van een publiek af te lezen.Ga naar eind61 Huishoudboekjes en kasboeken van particulieren zijn nog nauwelijks gebruikt voor onderzoek naar boekaanschaf. Dit type bron is zeker niet in grote hoeveelheden bewaard. Bovendien is de wijze van noteren niet altijd even gedetailleerd. Titels van boeken worden bijvoorbeeld vaak niet vermeld. Wel maakt deze bron het mogelijk verschillende uitgaven voor ‘cultuur’ - muziek en theater, kranten, periodieken en boeken, genootschap, leesgezelschap en winkelbibliotheek - en hun onderlinge verhouding gedurende een bepaalde tijd te traceren. Langs deze weg kunnen bepaalde bestedings- en cultuurpatronen worden opgespoord. Bij het onderzoek van de institutionele toegangen tot het boek is vooral de grote schaarste aan materiaal het probleem. M. Prüsener telde ongeveer 430 leesgezelschappen in de tweede helft van de achttiende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eeuw in Duitsland. Van 80 hiervan bestaat enige informatie en van 35 is meer omvangrijk materiaal - catalogi, ledenlijsten, notulen - beschikbaar.Ga naar eind62 Voor de publieke en commerciële winkelbibliotheken lijkt de archivalische toestand nog ongunstiger. Bewaard gebleven uitleenregisters zijn uitzondering, catalogi daarentegen zijn frequenter overgeleverd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.2 Capaciteiten: geletterdheidIs het mogelijk de omvang van het potentiële lezerspubliek in een bepaalde periode te bepalen? Ruwweg staan hiertoe twee wegen open: de maximale variant, het onderzoeken van de sociale contouren van het alfabetisme, of de minimale variant, het traceren van de bevolkingsgroepen die een vorm van vervolgonderwijs hebben genoten. Bewandelt men de tweede weg dan heeft aan het einde van de achttiende eeuw in Franse steden het potentiële lezerspubliek een omvang van maximaal 600.000 personen, dit is drie procent van de bevolking.Ga naar eind63 Dit criterium wordt door velen als te beperkt beschouwd. De groep van semi-alfabeten, zij die slechts over een elementaire scholing en leesvaardigheid beschikten, wordt zo van het potentiële lezerspubliek uitgesloten. Veel onderzoek heeft zich daarom geconcentreerd op het beantwoorden van de vraag: wie kon tenminste lezen en schrijven en wie was aangewezen op voorlezen en horen-zeggen? Als ondubbelzinnig criterium voor het vaststellen van alfabetisme - lees- en schrijfvaardigheid - gold lange tijd het kunnen zetten van een handtekening onder een juridische of notariële akte. Naast de voordelen van dit criterium, met name de internationale vergelijkbaarheid, zijn echter ook de nodige twijfels over de waarde en betekenis van deze maatstaf geformuleerd. Wat meet een onderzoeker eigenlijk wanneer handtekeningen worden geteld? Laat het scala van lees- en schrijfvaardigheden zich reduceren tot een simpel binair criterium?Ga naar eind64 De twijfel over de waarde van het handtekening-criterium heeft geleid tot het zoeken naar andere, meer indirecte indicaties voor de omvang van de geletterdheid en het potentiële lezerspubliek. Een aantal parameters zijn hiervoor genoemd: de conjunctuur van de boekproduktie, de ontwikkeling van het boekbezit en het onderwijsaanbod.Ga naar eind65 De omvang en ontwikkeling van deze factoren zijn echter op zich al moeilijk te bepalen. In plaats van betrouwbare parameters op te leveren, roept deze benadering eerder nieuwe vragen op: hoe verhouden zich de ontwikkeling van boekaanbod, formeel en informeel onderwijs, boekbezit en geletterdheid tot elkaar? Bij gebrek aan een beter criterium blijft de handtekening als maatstaf gehandhaafd in het onderzoek. De kritiek hierop heeft wel geleid tot meer verfijnde benaderingen van het fenomeen geletterdheid en tot een grotere aandacht voor context en gebruik van leesvaardigheid. In de recente literatuur zijn een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
drietal benaderingen van de waarde van het handtekening-criterium te onderscheiden: 1. het kunnen zetten van een handtekening is een indicatie van een volledige lees- en schrijfvaardigheid. Deze benadering steunt, voor wat betreft Frankrijk, op onderzoek van materiaal uit de negentiende eeuw op grond waarvan een statistisch significante correlatie kon worden aangetoond tussen het zetten van een handtekening en lees- en schrijfvaardigheid. Vervolgens nemen de onderzoekers aan dat deze correlatie ook voor het Ancien Régime opgaat.Ga naar eind66
Deze verschillende opvattingen van de handtekening als criterium voor geletterdheid brengen met zich mee dat de cijfers van de ontwikkeling van de schrijfvaardigheid op uiteenlopende wijze worden geïnterpreteerd. De globale, nationale ontwikkelingen gedurende de vroeg moderne tijd geven een stijging van het aantal ondertekenaars te zien. Deze opmars verloopt niet continu en lineair, verworven vaardigheden kunnen weer verloren gaan.Ga naar eind69 In Frankrijk bedraagt het percentage personen dat een handtekening zet in de periodes 1686/90, 1786/90 en 1872/76 respectievelijk 21, 37 en 72%. Deze globale cijfers en trends vertonen aanzienlijke variaties naar sexe, beroep, regio, confessie en leeftijd. In Frankrijk zijn de percentages ondertekenaars in 1786/90 onder mannen en vrouwen in het noorden respectievelijk 71 en 44%, in het zuiden 27 en 12% - de zgn. Maggiolo-linie van geletterdheid. Een aantal constanten treden hierbij op. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe hoger de trede op de sociale ladder van groep of beroep, des te hoger het percentage ondertekenaars. Vrouwen scoren in alle sociale groepen aanzienlijk lager dan mannen. Protestanten boeken steeds aanzienlijk hogere percentages dan katholieken. Maar deze confessionele scheidslijnen worden afwisselend verzwakt en versterkt door de sociale scheidslijnen.Ga naar eind70 Ook leeftijd blijkt een rol te spelen. Bij het klimmen der jaren neemt de schrijfvaardigheid vaak af.Ga naar eind71 Slechts op beperkte geografische schaal is het mogelijk leesvaardigheid te onderzoeken. In Zweden bereikt dankzij de inspanningen van de Lutherse kerk en langs buiten-schoolse weg de overwegend agrarische bevolking in het midden van de achttiende eeuw een bijna volledige leesvaardigheid. De schrijfvaardigheid blijft hier ver bij achter en zal pas in de negentiende eeuw worden ingehaald.Ga naar eind72 Ook voor enkele kleinere gebieden in Luthers Noord-Duitsland rond Oldenburg zijn leesvaardigheids percentages bekend. Daar speelde de lagere school de bemiddelende rol. Het percentage personen dat de leeskunst machtig is, stijgt in de periode 1675-1750 van 60,3 naar 98,5%. De ontwikkeling van de schrijfvaardigheid blijft hier weliswaar bij achter, maar aanzienlijk minder dan in Zweden, deze stijgt van 26,4 naar 59,1%. De afstand tussen lees- en schrijfvaardigheid zou vooral door factoren als beroep en sexe zijn veroorzaakt.Ga naar eind73 Ook voor andere protestantse landen en regio's waar het percentage ondertekenaars in de achttiende eeuw hoog is, mag aangenomen worden dat een bijna algemene leesvaardigheid is bereikt.Ga naar eind74 De vraag kan echter gesteld worden wat men zich bij deze algemene leesvaardigheid en in het bijzonder bij de meer elementaire vormen hiervan - het ‘lire seulement’ -, mag voorstellen. In het Oldenburgse ‘Seelenregister’, waarin de vorderingen nauwkeurig werden opgetekend, komen kwalificaties voor als ‘wenig lesen’, ‘etwas lesen’ en ‘in Büchern lesen’. Is deze leesvaardigheid beperkt tot het memoriserend lezen van elementaire religieuze lectuur, zoals de initiërende Lutherse kerk en de volksschool zich ten doel stelden?Ga naar eind75 Resumerend kan gesteld worden dat alfabetisering een complex sociaal proces is dat afhankelijk is van meerdere elkaar doorkruisende of versterkende factoren zoals sociale positie en economische structuur, confessie en cultuurpatroon, onderwijsaanbod en informele leerprocessen, lokale vraag en traditie, sexebepaalde rolpatronen en leeftijd. De alfabetisering vormt een onderdeel van het globale proces van typografische acculturatie door middel van bestuur, rechtspraak en notariaat. De binaire benadering van geletterdheid heeft bij de meeste onderzoekers plaats gemaakt voor een gedifferentieerde benadering die meerdere vormen van geletterdheid onderscheidt en er van uitgaat dat vormen van lezen gebonden zijn aan uiteenlopende culturele praktijken en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vormen van sociabiliteit. De niveaus van leesvaardigheid, waarvan de meer elementaire vormen beperkt kunnen zijn tot een bepaald lettertype, verdienen verder onderzoek. Deze recente benadering laat echter onverlet dat de overgang van leesvaardigheid naar actief leesgedrag en daarmee de mogelijkheid de omvang van het lezerspubliek te bepalen, grotendeels onbekend blijft. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.3 BoekbezitIn Frankrijk is de laatste jaren veel onderzoek naar boekbezit op basis van boedelinventarissen verricht.Ga naar eind76 Voor Duitsland, Zwitserland en Engeland zijn enkele studies beschikbaar.Ga naar eind77 In Nederland komt recentelijk het onderzoek naar boekbezit op gang, niet als een zelfstandig onderzoeksthema, wel als een bescheiden onderdeel van onderzoek naar de materiële cultuurGa naar eind78 of naar de levensstijl van stedelijke elites.Ga naar eind79 Doel van met name het Franse onderzoek is door de koppeling van boekbezit aan sociale groepen de ‘outillage mental’, de collectieve mentaliteiten en niveaus van cultuur van deze groepen op te sporen.Ga naar eind80 De in het voorgaande opgesomde beperkingen die boedelinventarissen als bron voor het traceren van boekbezit aankleven, brengen met zich mee dat aan de onderzoeksresultaten niet meer dan globale indicaties voor de sociale verdeling van het boekbezit in een bepaalde periode kunnen worden ontleend. De onbekende rol van notariële praktijken maakt bovendien het trekken van vergelijkingen tussen het boekbezit in de verschillende landen tot een hachelijke bezigheid. Ik zal mij daarom in het vervolg van deze paragraaf beperken tot de resultaten van het Franse onderzoek. Uit de resultaten van dit onderzoek kunnen enkele grote lijnen worden gedestilleerd. In de vroeg moderne tijd nemen zowel de globale aanwezigheid van boeken als de omvang van collecties bij de verschillende sociale groepen toe. In Amiens bedraagt het percentage boekbezitters in de zestiende eeuw bijna 20%.Ga naar eind81 In de achttiende eeuw ontwikkelt het boekbezit in Westfranse steden zich als volgt: 1697/98: 25,7%; 1727/28: 34,6%; 1757/58: 36,7%; 1787/88: 34,6%. Geen lineaire en continue toename derhalve, bovendien blijkt de grote sprong voorwaarts reeds in het begin van de eeuw te hebben plaats gevonden.Ga naar eind82 Boekbezit blijkt sterke correlaties te vertonen met sociale positie, vermogen en confessie. De sociale scheidslijnen tonen zich bijvoorbeeld in het boekbezit in Lyon in de jaren 1750-1780.Ga naar eind83 Het percentage inventarissen met boeken, met een gemiddelde van 35%, bedraagt voor de verschillende groepen achtereenvolgens: arbeiders/ambachtslieden: 21%; handelaars: 42%; bourgeois: 48%; beambten en vrije beroepen: 74%. De gemiddelde omvang van hun collecties bedraagt respectievelijk: 16, 40, 70 en 164 boekdelen. Ondanks de correlaties vertonen de verschillende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
groepen geen homogeen bedrag. Binnen deze groepen bestaan aanzienlijke verschillen zowel wat betreft de aanwezigheid van boeken als de omvang van het bezit. Een andere scheidslijn is de confessie. Het boekbezit in het confessioneel verdeelde Metz in het midden van de zeventiende eeuw maakt dit duidelijk. In de boedelinventarissen van protestanten worden in 70% der gevallen boeken vermeld, terwijl bij hun katholieke stadgenoten dit percentage slechts 25 bedraagt. Dit confessionele verschil in boekbezit manifesteert zich op alle sociale niveaus.Ga naar eind84 De relatie tussen boekbezit en alfabetisme is minder duidelijk. In Lyon is aan de vooravond van de revolutie het percentage alfabeten, dat wil zeggen ondertekenaars, onder ambachtslieden opgelopen tot 75%. Het percentage boekbezitters in deze groep bedraagt slechts 21%.Ga naar eind85 De groeiende economische noodzaak in een grote metropool als Lyon van het beheersen van de lees- en schrijfvaardigheid, als het zetten van een handtekening zo geïnterpreteerd mag worden, impliceert blijkbaar niet een evenredige toename van het boekbezit. Een ander gegeven uit de boedelinventarissen bevestigt deze afstand tussen geletterdheid en boekbezit. In Parijse boedelinventarissen uit het midden van de achttiende eeuw waarin schrijfgerei wordt vermeld, gaat het in bijna 60% om inventarissen waarin geen boeken worden genoemd.Ga naar eind86 De ontwikkeling van het globale boekbezit van verschillende sociale groepen kan als volgt geschetst worden. Bij de kleine burgerij blijft het boekbezit in Frankrijk in de vroeg moderne tijd eerder uitzondering dan regel en het enkele boek dat men dan bezit is een devoot boek. Dit geldt voor de zestiende eeuw en door de katholieke Reformatie wordt deze band tussen boek en devotie verder versterkt.Ga naar eind87 In de achttiende eeuw bestaat de boekerij van ambachtslieden en winkeliers overwegend uit devotionalia. In Westfranse steden komt het percentage boekbezitters in het midden van de eeuw boven de 10%. In Lyon bedraagt, zoals vermeld, dit percentage 21%. De onderzoekers zien in dit beperkte bezit van devotionalia het hoogtepunt van de katholieke Reformatie. Het gedrukte materiaal van deze beweging zou tenslotte bij brede stedelijke bevolkingslagen zijn beland.Ga naar eind88 Kooplieden kregen door tijdgenoten lange tijd het predikaat ‘cultuurbarbaren’ opgespeld.Ga naar eind89 Hoewel zij in Amiens in de zestiende eeuw tot de rijksten der stad behoorden, lieten zij geen boeken of hoogstens een getijdenboek na. In 1695 zijn in Westfrankrijk hun inventarissen nog voor 75% zonder vermeldingen van boeken. In 1728 is daar een grote toename van hun boekbezit registreerbaar, in het bijzonder bij de grotere kooplieden. Hun nalatenschap bestaat dan overwegend uit een Bijbel, devote werkjes en een divers geheel van letteren, geschiedenis en professionele werken. Rond het midden van de eeuw stagneert de ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
breiding van het boek onder deze groep maar de gemiddelde omvang van hun collecties neemt toe. Hoewel in Lyon na 1750 de religieuze werken de boventoon blijven voeren, ziet J. Quéniart in Westfranse steden voor deze beroepsgroep een aantal belangwekkende veranderingen. Hun collecties nemen verder in omvang toe, zodat zij het niveau van andere, hogere sociale groepen beginnen te benaderen. Tegelijkertijd zouden zij de dragers van een cultureel ‘modernisme’ worden door in hun boekerijen een toenemende plaats in te ruimen voor moderne letteren, wetenschappen en geschiedenis en met de devote werkjes hun laarzen te lappen. Kan deze verandering opgevat worden als het afwijzen van de oude, humanistische en religieuze concepties van boek en cultuur? De onderzoekers menen van wel.Ga naar eind90 Het blijft echter de vraag in hoeverre dit ‘modernisme’ in het boekbezit van kooplieden toe te schrijven is aan het feit dat zij betrekkelijk recente boekbezitters zijn en hun nalatenschappen derhalve niet belast worden door overgeërfde werken. Het boekbezit van geestelijken geeft een aantal ontwikkelingen te zien. In Amiens bezit in de zestiende eeuw ruim 25% van deze groep geen boeken en de rest slaat een wat mager figuur.Ga naar eind91 Dankzij de inspanningen van de kerkelijke top, gericht op kerstening en professionalisering van de clerus, geeft het clericale boekbezit een continue uitbreiding en professionalisering te zien. Het percentage nalatenschappen met meer dan 100 boeken neemt in Frankrijk toe van 5% in 1695 tot 75% in 1785. Ondanks deze groei blijven zij ver achter bij de hoge Parijse geestelijken. Deze bezitten in de achttiende eeuw gemiddeld 1500 boeken. De uniformering van de boekerijen van geestelijken manifesteert zich in de grote rol van religieuze werken. In Westfrankrijk beslaan deze aan het einde van de zeventiende eeuw 80% van het boekbezit. Dit percentage loopt terug tot 65% in 1785. Ook in het boekbezit van Parijse geestelijken neemt het aandeel van religieuze werken af, maar op een veel lager niveau; daar daalt dit percentage in de achttiende eeuw van 38 naar 29%.Ga naar eind92 Schept de provinciale geestelijkheid of haar grootste deel zich langzaam een professioneel cultureel ghetto?Ga naar eind93 Voor de hoge Parijse clerus gaat dit zeker niet op. Zij zou geen ‘isolat culturel imperméable à toute novation’ vormen. De rubriek geschiedenis neemt een even prominente plaats in als de theologische werken. Hun boekbezit vertoont enigszins dezelfde ontwikkeling als de ‘permissions publiques’, maar met een aanzienlijke vertraging. In hoeverre censuur hier mede debet aan is, blijft de vraag. Na 1770 nemen de summiere catalogi en ‘paquets non détaillés’, waarin verboden boeken schuil kunnen gaan, toe. Deze veranderde wijze van registreren kan ook verantwoordelijk zijn voor de daling van de gemiddelde omvang van deze hoge clericale nalatenschappen aan het einde van de achttiende eeuw.Ga naar eind94 De adel vormt een numeriek kleine maar tamelijk heterogene groep.Ga naar eind95 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Een zeer groot deel ervan, in Westfrankrijk de meerderheid, houdt zich in de achttiende eeuw, althans volgens hun boedelinventarissen, op aan de rand van de geletterde cultuur met zeer weinig of geen boeken. In Parijs wordt in de zeventiende eeuw het adellijke boekbezit volgens H.J. Martin gedomineerd door de tegenstelling tussen het christelijk humanisme van de ‘robe’ en het cartesiaans en literair modernisme van de ‘épée’.Ga naar eind96 Deze tegenstelling lijkt in de achttiende eeuw af te nemen. Bij de Parijse magistraten nemen letteren en geschiedenis een groeiend aandeel in beslag, ten koste van theologie en rechten. Aan het einde van de eeuw zou in hun collecties een evenwicht tussen ‘ouden’ en ‘modernen’ bestaan.Ga naar eind97 De grote Parijse belastingpachters, de nieuwe rijken, opteren daarentegen onvoorwaardelijk voor de ‘via moderna’, moderne letteren en geschiedenis voeren in hun boekerij de boventoon.Ga naar eind98 Het aandeel van religieuze titels in de boekerij van de hele Westfranse adel neemt in de eerste helft van de eeuw aanzienlijk toe en vertoont in de tweede helft de omgekeerde figuur. Volledig gelaïciseerde collecties komen vooral bij de beambtenadel voor. De hoge parlementaire adel weerstaat daar, anders dan in Besançon waar de ‘robe’ voorop loopt in het bezit van verlichte en verboden boeken, het langst dit binnendringende modernisme.Ga naar eind99 Vrije beroepen en beambten waren in de zestiende en zeventiende eeuw in de provincie de belangrijkste dragers van de geschreven cultuur. Hun collecties vertonen een sterk professionele en klassieke inslag.Ga naar eind100 Tot in de achttiende eeuw blijft in een aantal provinciesteden het boekbezit van medici, juristen en beambten deze trekken vertonen. De groei in de omvang van de boekerijen van deze groep na het midden van de eeuw gaat gepaard met een bibliografische verschuiving. Het zijn vooral de religieuze en klassieke titels die moeten wijken voor de invasie van de moderne roman, het theater en de moderne wetenschappen.Ga naar eind101 Meer boeken voor meer personen lijkt de globale les van het onderzoek van boedelinventarissen uit de achttiende eeuw. De omvang van het ‘meer’ hangt samen met beroep, sociale positie en confessie. Maar er is geen dwingende samenhang, de verschillende groepen vertonen aanzienlijke interne verschillen. Desondanks lijkt de kleinere burgerij de devote achterhoede te vormen, de kooplieden de modernistische voorhoede, op afstand gevolgd door beambten en vrije beroepen en lijkt de parlementaire adel ten prooi aan de remmende voorsprong van het christelijk humanisme. Enkele vragen blijven echter bestaan. In welke mate wordt dit beeld bepaald door de eigenaardigheden van de gebruikte bron, boedelinventarissen? In hoeverre zijn de overgeërfde boeken bepalend voor het beeld van het boekbezit van met name de traditionele notabelen?Ga naar eind102 De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
parlementaire adel, bijvoorbeeld, is in haar boekaanschaf in de zeventiende eeuw aanzienlijk ‘moderner’ dan in haar boekbezit. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.4 BoekaanschafIn de verspreiding van en toegang tot het gedrukte woord speelde uiteraard de boekhandel een belangrijke rol. Over de ontwikkeling van de geografie en van de commercialisatie van de boekhandel in de diverse landen is nog niet al te veel bekend.Ga naar eind103 De semi-legale verspreiding via colporteurs en marskramers is in een nog wat grotere duisternis gehuld.Ga naar eind104 Dankzij het bezorgde Franse bestuur is het mogelijk een gedetailleerd overzicht op te stellen van de situatie van het boekbedrijf in Frankrijk en de geannexeerde gebieden in 1811-12.Ga naar eind105 Noord-Nederland vertoont volgens deze registers het dichtste netwerk van boekverspreiding, in totaal zijn 582 boekverkopers, 79 ‘bouquinistes’, 33 colporteurs en 49 ‘cabinets de lecture’ geregistreerd. Het aantal colporteurs lijkt laag. Zij kunnen aan de ambtelijke registratie zijn ontsnapt. Het kan ook zijn dat colportage, gezien het grote aantal boekhandels met vaak een regionale functie, slechts een marginaal fenomeen was in Nederland.Ga naar eind106 In de negen Duitse departementen bestond een wat ander distributiepatroon. Het grote aantal boekbinders, die vaak ook boeken verkochten en met name in kleinere plaatsen zonder boekhandel gevestigd waren en het grote aantal ‘cabinets de lecture’ geven aan dat er in dit deel van Duitsland een vrij dicht netwerk van boekverspreiding bestond. Frankrijk blijft bij de cijfers voor Nederland en Duitsland ver achter. Boekhandels zijn meer geconcentreerd in de grotere steden volgens een geografische verdeling die overeenkomsten vertoont met de Maggiolo-linie van geletterdheid.Ga naar eind107 Maar al deze cijfers zeggen niets over aard en omvang van de bedrijvigheid van de boekhandels. Voor zover nu bekend zijn slechts van enkele firma's de klantenboeken bewaard. Resultaten van onderzoek naar boekaanschaf op basis van klantenboeken zijn dan ook weinig talrijk. Bovendien zijn verschillende onderzoeksprojecten nog in uitvoering.Ga naar eind108 Toch werpen de beschikbare onderzoeksresultaten enige interessante vragen en problemen op. De tamelijk homogene klantenkring, overwegend bestaande uit parlementaire adel, hoge beambten, juristen en enkele rijke kooplieden, van uitgever en boekhandelaar Nicolaas te Grenoble in de jaren 1646-1667 geeft in haar koopgedrag onvoorwaardelijk blijk van een ‘modernisme’. De nouveautés op het gebied van letteren, filosofie, geschiedenis en politiek mogen zich in een grote belangstelling verheugen. Kerkvaders en Latijnse klassieken worden bij Nicolas nauwelijks geboekt. De door H.J. Martin waargenomen tegenstelling in het boekbezit van de Pa- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
rijse ‘robe’ en ‘épée’ in de zeventiende eeuw, laat zich in het koopgedrag van de notabelen te Grenoble in het geheel niet terug vinden. Volgens Martin zouden de notabelen de klassieke werken ongetwijfeld bezitten, maar deze via een erfenis verworven hebben.Ga naar eind109 Het is de onbekende herkomst van het nagelaten boekbezit die de onderzoeker weer parten speelt. Of was boekhandelaar Nicolaas gespecialiseerd in nieuwigheden en kochten de notabelen klassieke werken bij een plaatselijke confrater?Ga naar eind110 Het lopend onderzoek van de klantenboeken van boekhandel Van Benthem te Middelburg levert reeds enige opvallende bevindingen op. Interessant is het verschil in koopgedrag van individuele kopers en institutionele kopers zoals leesgezelschappen. Theologische en stichtelijke lectuur en school- en leerboeken vormen bij de eerste groep de grootste bestedingscategorieën aan het begin van de negentiende eeuw. Bij de leesgezelschappen geven romans en verhalen en geografie en reisbeschrijvingen de boventoon aan. Hoewel van leesgezelschappen in deze regio geen archivalia bewaard zijn, vormen volgens de onderzoekers de individuele kopers en de leden van leesgezelschappen elkaar overlappende groepen. Dit zou kunnen betekenen dat men de meer wereldse en ontspannende lectuur wel wilde lezen, maar niet thuis in de boekenkast hoefde te hebben.Ga naar eind111 Tenzij tegen verlaagde prijzen.Ga naar eind112 Een andere bevinding is gebaseerd op onderzoek van de bestedingspatronen en de sociale contouren van het koperspubliek in 1808 bij Van Benthem en een extrapolatie naar de gehele Middelburgse bevolking. De conclusie luidt dat slechts 3% van de huishoudens tot de regelmatige kopers en een ½% tot de frequente kopers gerekend kan worden. De eerste groep besteedt jaarlijks gemiddeld tussen 10 en 50 gulden, de tweede tussen 50 en 100 gulden aan boeken, tijdschriften, kranten en schrijfbehoeften.Ga naar eind113 De conclusie dat de groep regelmatige en frequente kopers samen niet meer dan 5% van het totaal der huishoudingen omvat, lijkt volgens de onderzoekers op het eerste gezicht steun te vinden in de scholingsgraad in Nederland in 1811.Ga naar eind114 Het in kaart brengen van de sociale contouren van de kopers levert echter als bevinding op dat er geen directe correlatie tussen opleidingsniveau en koopgedracht bestaat. 51% van de kopers met een voortgezette opleiding besteedde minder dan 10 gulden per jaar bij Van Benthem en worden als incidentele kopers geclassificeerd. 30% van de goed geschoolden in Middelburg was in het geheel geen klant bij Van Benthem. De onderzoekers nemen niet aan dat deze gehele groep bij een andere plaatselijke boekhandel klant was. Zij baseren dit op de veronderstelling dat Van Benthem het plaatselijke boekbedrijf domineerde en dat de kopers slechts bij één boekhandel klant waren. Dit laatste blijft echter de vraag. Verder onderzoek zal hier meer klaarheid moeten verschaffen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het onderzoek in uitvoering van de klantenboeken van John Clay en zonen, boekverkopers te Daventry en omstreken in de periode 1744-1788, roept onder andere de vraag op naar de transacties op krediet.Ga naar eind115 Van de boekwinkel en winkelbibliotheek van Sam. Clay te Warwick gedurende de jaren 1770-1772 is het ‘daybook’ bewaard. Hierin staan alle aankopen op rekening opgetekend. Bij de opening van de winkel had hij 552 exemplaren van 50 verschillende zeer goedkope ‘chapbooks’ en kinderboeken in voorraad. Van al deze titels kan slechts de verkoop van één exemplaar achterhaald worden. Aangenomen mag worden dat de rest bij verkoop direct contant werd betaald.Ga naar eind116 Een ander interessant punt betreft het opmerkelijke verschil tussen kopen en lenen van boeken bij Sam. Clay. Hoewel kopers en leners elkaar overlappende, maar zeer ongelijke groepen zijn van respectievelijk 280 en 37 personen en beide groepen gedomineerd worden door de traditionele lezers - ‘gentry’ en vrije beroepen -, geeft de eerste groep de voorkeur aan degelijke en serieuze werken, terwijl de tweede fictie en reisverhalen prefereert. Dit verschil is vergelijkbaar met het verschil in koopgedrag van individuele en institutionele kopers bij Van Benthem te Middelburg. Intekenlijsten op boeken vormen een tweede bron voor onderzoek naar boekaanschaf. Veel onderzoek naar dit fenomeen is er nog niet gedaan. Een aantal onderzoeksprojecten staan op stapel of staan nog steeds in de stijgers.Ga naar eind117 Een blik op een enkele intekenlijst - bijvoorbeeld die bij de derde druk uit 1790 van Jan Wagenaars Vaderlandsche Historie waarop rond de 3000 intekenaren, veelal voorzien van woonplaats, titel en beroep, vermeld staan - kan aangeven dat, ondanks de geformuleerde kritiek op het gebruik van deze bron, hieraan wel degelijk veel gegevens over de sociale en geografische verspreiding van een boekwerk kunnen worden ontleend.Ga naar eind118 Enkele onderzoeksresultaten zijn beschikbaar.Ga naar eind119 Als onderdeel van zijn bijna uitputtende biografie van de quarto-editie van de Encyclopédie maakte R. Darnton ook een analyse van de 7257 Franse intekenaren.Ga naar eind120 De eerste twee folio-uitgaven zouden vooral bestemd zijn geweest voor de luxemarkt van Parijs en Versailles. De geografische verdeling van de intekenaren laat zien dat de quarto-uitgave vooral aftrek vond in de provinciale hoofdsteden, de traditionele centra van bestuur en cultuur en veel minder in commerciële en industriële centra. Darnton lanceert als hypothese dat de quarto-editie primair onder een traditioneel gemengde elite in plaats van onder een industriële ‘bourgeoisie conquérante’ zijn kopers vond.Ga naar eind121 Slechts ten aanzien van één stad en regio, Besançon en omstreken, is een nadere toetsing van deze hypothese mogelijk omdat de lijst van intekenaren met hun sociale attributen bewaard is. Voor de andere steden zijn alleen de door de boekhandelaren verzamelde aantal- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
len intekenaren bekend. Op deze lijst uit Besançon staan de namen van 253 personen vermeld. In deze groep vormen geestelijken, edelen, juristen, beambten en medici de overgrote meerderheid. Een a-typisch voorbeeld? Darnton ziet er een bevestiging in van zijn hypothese: het encyclopedisch vuur ‘burned brightest among the traditional leaders of provincial society’.Ga naar eind122 Opvallend is dat in een aantal provinciesteden de door Darnton opgegeven grote aantallen quarto's in boedelinventarissen nauwelijks terug te vinden zijn.Ga naar eind123 | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.5 LeesgezelschappenIn de genootschapsbeweging die zich in Europa in de achttiende eeuw ontvouwde speelden leesgezelschappen een belangrijke rol. Zij ontwikkelden zich met name in de tweede helft van de eeuw. Deze ontwikkeling wordt door de onderzoekers veelal in verband gebracht met het ontstaan van een omvangrijk geletterd publiek waarvoor, dankzij de wisselwerking tussen auteurs, uitgevers en publiek, nieuwe media als tijdschriften, spectatoriale geschriften en populair-wetenschappelijke werken werden ontwikkeld.Ga naar eind124 Het meeste onderzoek naar het fenomeen leesgezelschap is in Duitsland verricht waarbij de tweede helft van de achttiende eeuw de grootste aandacht kreeg.Ga naar eind125 Over de lotgevallen van dit verschijnsel in de negentiende eeuw is nog weinig bekend. Dat het van karakter veranderde lijkt waarschijnlijk, waarbij enerzijds het gezelligheidsaspect meer nadruk kreeg en anderzijds een proces van specialisatie zich lijkt te hebben voorgedaan. Dit tweede element hangt samen met professionaliseringsprocessen van beroepsgroepen.Ga naar eind126 In haar modelstudie op dit gebied telde M. Prüsener voor de periode 1750-1800 430 leesgezelschappen in Duitsland waarvan het overgrote deel na 1770 werd opgericht. De achteruitgang na 1800 is toe te schrijven aan censuur, dalende boekprijzen en de opmars van lees- en publieke bibliotheken. Recenter onderzoek geeft aan dat het aantal leesgezelschappen in Duitsland veel hoger heeft gelegen, vermoedelijk het dubbele, rond de 1000.Ga naar eind127 Voor de Republiek is het aantal leesgezelschappen in de jaren 1760-1800 op ongeveer 300 geschat. In de loop van de negentiende eeuw zouden de kleinere leesgezelschappen zich alleen nog op het platteland hebben kunnen handhaven.Ga naar eind128 Gegevens uit de klantenboeken maken echter duidelijk dat dit aantal veel hoger heeft gelegen en dat de bloei van dit fenomeen mogelijkerwijs pas na 1800 heeft plaats gevonden.Ga naar eind129 Over leesgezelschappen in Engeland is, behoudens enkele aantallen, nog weinig bekend. Toch hebben zij vermoedelijk een belangrijke rol gespeeld, hoewel zij enigszins in de schaduw bleven van de commerciële bibliotheek. P. Kaufman identificeerde twee decennia geleden al 118 | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘bookclubs’ en ‘reading societies’ in Engeland aan het einde van de achttiende eeuw.Ga naar eind130 Onder de klanten van de Clays in de jaren 1746-1781 waren minimaal negen ‘bookclubs’ waarvan enkele gedurende vele jaren actief waren.Ga naar eind131 In Frankrijk lijken de commerciële ‘cabinets de lecture’ een veel grotere rol gespeeld te hebben dan de non-profit ‘cercles’ en ‘chambres de lecture’.Ga naar eind132 Leesgezelschappen in Duitsland zouden een belangrijke rol gespeeld hebben in de uitbreiding van het lezend publiek en in de verandering van leesgewoontes. Het snel stijgende titelaanbod zou voor deze uitbreiding een andere indicatie leveren. Gaat men van 1000 leesgezelschappen en van een gemiddelde van 50 leden per gezelschap uit, dan omvat het totaal der leden 50.000 personen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Dit totaal is slechts een fractie - nog geen 2% - van het door M. Welke, op basis van een zorgvuldige documentatie, geschatte aantal van drie miljoen krantenlezers in Duitsland aan het einde van de achttiende eeuw.Ga naar eind133 Als een breed sociaal verschijnsel kunnen leesgezelschappen dus niet gekwalificeerd worden. Ook de sociale samenstelling van het ledenbestand - voorzover documenteerbaar - roept twijfels op in hoeverre dit fenomeen een uitbreiding van het lezerspubliek met zich mee bracht en geïnterpreteerd kan worden in termen van burgerlijke emancipatie. Op het platteland en in de kleinere steden stonden zij onder leiding van de plaatselijke notabelen en in de grotere steden werden zij gedomineerd door het traditionele ‘Bildungsbürgertum’ van beambten, juristen, medici, dominees, officieren en professoren.Ga naar eind134 Deze groepen speelden in Frankrijk een belangrijke rol onder de boekbezitters. De doelstelling van deze organisaties stond onder het verlichte teken van vorming, hervorming en sociabiliteit. Het nut diende als selectiecriterium bij de aanschaf van lectuur. Tijdschriften speelden hier de grootste rol en onder hen gooiden de historisch-politieke, de algemeenvormende en de populair-wetenschappelijke periodieken de hoogste ogen. Bij de aanschaf van boeken deden de zelfde voorkeuren zich gelden. Belletrie speelde slechts een marginale rol. Wat er momenteel over leesgezelschappen in Nederland bekend is, lijkt, voor wat betreft lectuurkeuze en sociale samenstelling (maar met respectievelijk een grotere rol van belletrie en brede burgerij), dezelfde tendensen te vertonen als in Duitsland.Ga naar eind135 In hoeverre dit voorlopige beeld echter door het eenzijdig karakter van het slechts fragmentarisch overgeleverde materiaal wordt bepaald, is moeilijk te beslissen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.6 Lees- en winkelbibliothekenMeer nog dan de leesgezelschappen worden de commerciële winkelen leesbibliotheken door onderzoekers verantwoordelijk geacht voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
expansie van het lezend publiek en met name van de groep van fictielezers. Van deze commerciële bibliotheken wordt bovendien aangenomen dat zij - immers gereguleerd door vraag en aanbod - getrouw de smaak van het lezend publiek weerspiegelen. Naar dit fenomeen is in Duitsland het meeste onderzoek verricht. De Duitse ‘Leihbibliothek’ zou haar grootste bloei hebben doorgemaakt aan het einde van de achttiende en in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zij wordt geacht - naast de leesgezelschappen - de andere institutionele drager van de ‘leesrevolutie’ te zijn. Aan het einde van de Restauratie-periode ligt hun aantal rond de 1500 à 2000.Ga naar eind136 In Engeland nemen de ‘circulating libraries’ vanaf 1740 sterk in aantal toe. P. Kaufman identificeerde voor de laatste decennia van de eeuw 112 van deze organisaties in Londen en 268 in de provincie. Hij acht een totaal van 1000 rond 1800 niet onwaarschijnlijk. Over de wederwaardigheden van dit commerciële fenomeen in de negentiende eeuw in Engeland is minder bekend.Ga naar eind137 In Nederland telden de Franse bestuurders in 1811-12 119 ‘cabinets de lecture’. Waarschijnlijk vond in de negentiende eeuw een sterke expansie plaats, maar in welke preciese omvang is onbekend.Ga naar eind138 In Frankrijk namen in de tweede helft van de achttiende eeuw de ‘cabinets de lecture’ in aantal toe. Vooral de Revolutiejaren gaven een sterke verspreiding te zien. In 1811-12 werden 456 van deze organisaties geteld, waaronder 97 te Parijs. Dit laatste aantal blijft ver achter bij de 463 leesbibliotheken die F. Parent telde in Parijs voor de jaren 1815-1830.Ga naar eind139 Onderzoek naar de commerciële bibliotheek is overwegend gebaseerd op bewaarde catalogi. Overgeleverde uitleenregisters lijken een zeldzaamheid. Het door tijdgenoten scherp bekritiseerde overwicht van fictie, de grote smaakbederver, lijkt zich pas in de loop van de negentiende eeuw voor te doen. De meerderheid van de 20 bewaarde catalogi van ‘circulating libraries’ uit de tweede helft van de achttiende eeuw heeft een aandeel van fictie dat schommelt rond de 25%. De Duitse leesbibliotheken geven aan het einde van de achttiende eeuw vaak een tamelijk encyclopedisch aanbod te zien. Pas vanaf de Restauratietijd verdringt de belletrie de populair-wetenschappelijke titels. In de ‘monde Balzacien’ voert de roman met veelal 80 à 100% der titels de absolute boventoon.Ga naar eind140 Over de omvang en samenstelling van de clientèle van deze commerciële bibliotheken is weinig bekend. Duitse onderzoekers menen dat er geen tweedeling bestond tussen leesgezelschappen voor de hogere en winkelbibliotheken voor de lagere sociale groepen. De leesbibliotheken zouden door vertegenwoordigers van alle sociale groepen bezocht zijn. Wel zou er een zekere sociale scheidslijn hebben bestaan tussen de wat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
deftigere leesmusea en leeskabinetten en de eenvoudige winkelbibliotheek. In Parijs zouden alleen de ‘couches populaires’ de leesbibliotheken niet bezocht hebben.Ga naar eind141 Ondanks de relatief grote aantallen leesbibliotheken heeft vermoedelijk het publiek ervan slechts een klein percentage van de stedelijke bevolking uitgemaakt. Dit percentage kan nog verhoogd worden met een hoge of lage schatting van het aantal meelezers of luisteraars wanneer de boeken niet ter plaatse werden gelezen.Ga naar eind142 De uitbreiding van het lezend publiek dankzij de leesbibliotheken is vermoedelijk toch beperkt gebleven. Een enkel bewaard uitleenregister, weliswaar afkomstig uit een wat vroege periode, lijkt dit vermoeden te bevestigen. Samuel Clay hield, zoals gezegd, in de jaren 1770-72 een boekwinkel en leesbibliotheek te Warwick. Deze plaats had in 1801 5592 inwoners en in de zeventiger jaren waren daar ook twee andere boekhandelaars actief. De clientèle van Samuel bestaat uit 280 kopers en 37 leners. In de tweede groep bevinden zich 20 vrouwen en 16 leners behoren ook tot de groep kopers. Volledig gescheiden publiekssegmenten zijn kopers en leners hier dus niet, hoewel het bij kopen en lenen wel om verschillende soorten werken gaat. Het totaal aantal uitleningen bedraagt 137 van 84 titels. Van deze titels zijn 61 romans. De sociaal heterogene leners, mannen en vrouwen, gaven de voorkeur aan fictie en reisverhalen. De kopers prefereerden meer serieuze lectuur. Kortom, de leesbibliotheek van Samuel Clay heeft volgens J. Fergus het plaatselijke lezerspubliek niet sterk vergroot. Fictie heeft bij de leners inderdaad de voorkeur, maar dit is geen vrouwelijk privilege. Het zijn niet de, altijd stijgende middengroepen die onder kopers en lezers het hoogste woord voeren maar ‘gentry’ en vrije beroepen. Kan zijn zaak als representatief voor leesbibliotheken in kleinere provincieplaatsen in de zeventiger jaren van de achttiende eeuw worden gezien? De onderzoeker meent van wel.Ga naar eind143 Als oorzaken van de, vermoedelijk trage, ondergang van de commerciële bibliotheek worden door de onderzoekers een aantal factoren genoemd. De opbloei ging gepaard met een aanhoudende kritiek vanuit conservatieve en volkspedagogische hoek. In de loop van de negentiende eeuw werd dit koor van critici uitgebreid met de stemmen van uitgevers en auteurs. Zij bepleitten het particuliere boekbezit. In hun propaganda speelde het hygiënistische argument een belangrijke rol: de pestdamp van het geleende boek moest verdreven worden ten gunste van de bloesemgeur van het private boek. Deze propaganda wordt door de onderzoekers opgevat als een teken dat de nauwe alliantie tussen uitgevers, boekverkopers en commerciële bibliotheken scheuren begint te vertonen. De commerciële bibliotheken speelden een belangrijke rol in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
distributie van met name belletrie omdat zij een grote afzet garandeerden. Door de dalende boekprijzen en de grotere oplages vanaf het midden van de negentiende eeuw en door de onderlinge concurrentie werd hun bestaan bedreigd. De hoge vlucht van de roman-feuilleton, de entree van volksbibliotheken en, aan het einde van de eeuw, de leeszaalbeweging, droegen verder bij tot de déconfiture van de commerciële bibliotheken.Ga naar eind144 | |||||||||||||||||||||||||||||||
2.7 Publieke bibliothekenEen nieuwe toegangsmogelijkheid tot het boek die zich in de achttiende eeuw opent, is de, ruimere, openstelling van grote boekencollecties voor een breder publiek. Parijs telt aan het einde van de achttiende eeuw 18 publieke bibliotheken. Ook elders deed deze openstelling of oprichting van publieke bibliotheken zich voor. Slechts van enkele grotere bibliotheken zijn uitleenregisters bewaard.Ga naar eind145 P. Kaufman onderzocht de uitleenregisters van de Bristol Library Society over de jaren 1733-1784 en telde in totaal 14.397 uitleningen van 900 titels aan ongeveer 130 leden. Historische werken en reisbeschrijvingen werden het meest gevraagd, in totaal 6121 uitleningen van 283 titels, op ruime afstand gevolgd door literaire werken. Is dit veel, is dit weinig? Het is moeilijk te zeggen. Vergelijkingsmateriaal is schaars. Deze grote getallen worden al aanzienlijk minder indrukwekkend wanneer een gemiddelde wordt berekend van uitleningen per persoon per jaar.Ga naar eind146 De uitleenregisters van de Herzog August Bibliothek te Wolfenbüttel - deze bibliotheek was vanaf 1666 opengesteld voor het publiek - geven in de loop van de achttiende eeuw een toenemend aantal uitleningen te zien. In 1730 bedroeg het aantal leners 34, het aantal uitleningen 67 en het totaal van uitgeleende werken 156. In 1767 zijn deze aantallen opgelopen tot respectievelijk 99, 316 en 732. Onder de gebruikers vormen de academici, beambten en officieren de grootste groep. Vanaf het midden van de eeuw komen ook de namen van vertegenwoordigers van de middenstand in de uitleenregisters voor. J.A. McCarthy leest in deze cijfers de ontwikkeling van een meer intensief boekgebruik en van een democratisering van het lezen in Wolfenbüttel.Ga naar eind147 Probleem met deze gegevens over lenen van boeken en hun interpretatie is dat zij enigszins in de lucht blijven hangen zolang er geen gegevens beschikbaar zijn over andere plaatselijke vormen van toegang tot en gebruik van boeken. In de negentiende eeuw wordt het aanbod van publieke bibliotheken verder uitgebreid met de oprichting van volks- en stadsbibliotheken. Een belangrijke rol in deze ontwikkeling hebben de initiatieven van volksverlichters gespeeld. De Nederlandse Maatschappij tot Nut van 't Algemeen liep voorop met de oprichting van haar Nutsbibliotheken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Deze bibliotheken waren bestemd voor de lagere volksklasse en hadden tot doel het bijbrengen van de ‘regte leeslust’ als middel tot zedelijke en maatschappelijke vorming. Gezien de ontwikkeling van de aantallen van deze Nutsbibbliotheken lijken zij een zekere bijval bij het beoogde publiek te hebben gevonden. In 1840 hadden 200 departementen een eigen volksbibliotheek en in 1870 bedroeg dit aantal 310 met een totaal van 130.000 boeken, 23.000 lezers en 290.000 uitleningen.Ga naar eind148 Serieel onderzoek van de bewaarde catalogi van deze bibliotheken kan wijzigingen in het aanbod - het stijgende aandeel van romans - opsporen. Het is de vraag in hoeverre deze wijzigingen toe te schrijven zijn aan veranderende opvattingen van de Nutsnotabelen over wat zij geschikte leesstof voor het beoogde publiek achtten, of dat in deze veranderingen ook de vraag van de feitelijke gebruikers tot uitdrukking komt.Ga naar eind149 Het onderzoek naar de vormen van toegang tot het boek is in de verschillende landen ten aanzien van de verschillende onderdelen meer en minder ver gevorderd. Veel blijft hier nog te doen. Hoe en waartoe werden de boeken, die men op de een of andere wijze in handen kreeg, gelezen en gebruikt en wat is de samenhang tussen boekgebruik en andere culturele praktijken? | |||||||||||||||||||||||||||||||
3. Benaderingen van het lezerspubliek, leesgedrag en boekgebruikDe recente belangstelling voor lezen en boekgebruik in de literatuurwetenschap en in de sociale geschiedenis komt voort uit een aantal ontwikkelingen in deze disciplines. In de literatuurwetenschap krijgt sinds twee decennia ook de lezer een plaats toebedeeld in het literaire communicatieproces. Hoe literaire teksten op uiteenlopende plaatsen en tijden gerecipieerd, dat wil zeggen geïnterpreteerd en gewaardeerd worden, is de centrale vraag in het receptie-onderzoek. In de sociale geschiedenis heeft, na de seriële en kwantitatieve benaderingen van geletterdheid en boekbezit, de vraag naar de vormen van gebruik en toeëigening meer aandacht gekregen. Een sociologische benadering van cultuur lijkt daarmee ingeruild voor een meer dynamische en interactieve opvatting volgens welke niet de sociale verdeling maar de vormen van gebruik van culturele objecten en praktijken centraal staan.Ga naar eind150 In de recente literatuur kunnen een aantal heterogene benaderingen van het lezerspubliek, van leesgedrag en boekgebruik worden onderscheiden, die achtereenvolgens de revue zullen passeren: een globale socioculturele invalshoek, de tekstuele benadering op basis van het begrip impliciete lezer, het historisch receptie-onderzoek, de these over het intensieve en extensieve leesgedrag en, tenslotte, een tentatieve dynamische benadering.Ga naar eind151 Maar eerst komt de vraag aan de orde welk bronnenma- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
teriaal beschikbaar is voor historisch onderzoek naar leesgedrag en boekgebruik. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.1 BronnenHet probleem bij de inventarisatie van bronnen voor lezersonderzoek is, dat materiaal dat informatie over lezen en boekgebruik kan verschaffen in principe in bijna alle gedrukte en niet-gedrukte bronnen kan worden aangetroffen. Voor wat betreft de niet-gedrukte bronnen zal de onderzoeker in een archiefinventaris tevergeefs zoeken naar een ingang die rechtstreeks verwijst naar boekgebruik. De volgende opsomming pretendeert dan ook zeker geen volledigheid.Ga naar eind152 Egodocumenten - brieven, dagboeken, autobiografieën - lijken de meest veel belovende bron, maar zij blijven, ondanks enkele recente vondsten, schaars materiaal.Ga naar eind153 Vooral autobiografieën, een in de achttiende eeuw opbloeiend genre, vormen een niet geheel probleemloze historische bron, in het bijzonder wanneer literaire codes de tekst overwoekeren. Niet zelden dient de roman als voorbeeld voor het levensverhaal, bijvoorbeeld in Heinrich Stillings Jugend. Eine wahrhafte Geschichte uit 1777. Ook in het door onderzoekers als proto-etnografisch document gebruikte La Vie de Mon Père uit 1778 blijft het de vraag welke elementen daarin naar een literaire traditie en welke naar een historische realiteit verwijzen.Ga naar eind154 Brieven aan auteurs, bijvoorbeeld aan J.J. Rousseau en E. Süe, vormen een rijke bron voor onderzoek van de receptie van literaire teksten.Ga naar eind155 Sporen van gebruikers in gedrukte werken - glossen, annotaties - zijn een nog nauwelijks geëxploreerd onderzoeksveld.Ga naar eind156 Dat op basis van ‘oral history’ interessante gegevens over lezen en boekgebruik kunnen worden verzameld, toonde A.M. Thiesse aan.Ga naar eind157 Deze benadering heeft echter haar evidente temporele begrenzing. Een nieuwe loot aan de stam van het lezersonderzoek is het gebruik van iconografisch materiaal.Ga naar eind158 Ook hier staan artistieke codes en al te simplistisch realistische interpretaties met elkaar op gespannen voet. Kerkelijke bronnen en met name inquisitieverslagen kunnen pijnlijk maar verrassend materiaal opleveren, Carlo Ginzburg toonde het aan. Maar de interpretatie van dit materiaal - kijken door de conceptuele bril van de ‘tegenstander’ - is niet altijd eenvoudig. In hoeverre visitatieverslagen en kerkeraadsnotulen gegevens over lezen en boekgebruik kunnen opleveren, is nog een open vraag.Ga naar eind159 Uitspraken van tijdgenoten over leesgedrag zijn door onderzoekers herhaaldelijk gebruikt. Dergelijke uitspraken, vaak afkomstig uit de tweede helft van de achttiende eeuw en ingegeven door vrees en beven voor sociale verandering en cultuurbederf, zijn niet alleen minder eenstemmig dan vaak wordt beweerd, maar bovendien moeilijk op hun pre- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ciese waarde te schatten. Het gaat vaak om uitspraken van het type ‘iedereen leest tegenwoordig’.Ga naar eind160 Last but not least, worden ook de teksten zelf als bron gebruikt met behulp van het begrip ‘impliciete lezer’. Het gaat hierbij niet om het feitelijk gebruik van teksten maar om de door auteurs en uitgevers beoogde lezers en beoogde vormen van lezen en gebruik.Ga naar eind161 | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.2 Een globale benadering van het lezerspubliek: boek en mentaliteitDe kwantitatieve studie van het boek wordt, zoals gezegd, opgevat als toegang tot en analyse van ‘le mental collectif’. In het bijzonder door de studie van particuliere collecties trachten onderzoekers de collectieve mentaliteit en culturele niveaus van sociale groepen op het spoor te komen. Kunnen uit particuliere boekerijen, geordend met behulp van sociale en bibliografische categorieën, ‘mentale universa’ van sociale groepen worden afgelezen? Meerdere onderzoekers gaan er, veelal impliciet, vanuit dat dit mogelijk is. Daarbij hanteren zij een aantal vooronderstellingen. Ten eerste, de hypothese dat sociale groepen een homogeen cultureel gedrag vertonen en dat de lijnen van een culturele stratificatie langs die van de sociale stratificatie zullen lopen. Vervolgens nemen zij aan dat bibliografische categorieën kunnen worden opgevat als mentale categorieën. De onvermoeibare J. Quéniart wijst de onderzoekers de weg. Doel van het onderzoek is niet alleen de ontwikkeling en sociale verdeling van het boekbezit te traceren, maar is ook uit deze conjunctuur de ontwikkeling der ‘geesten’ af te leiden - ‘induire’ -. Kortom, de inzet is het opsporen van ‘les catégories mentales plus que celles de la bibliographie’ en zo de ‘cultures’ te ontcijferen die zich verbergen achter het boekbezit.Ga naar eind162 Hoe voltrekt de onderzoeker dit ‘induire’? Hoewel zich volgens Quéniart tussen boekbezit en mentaliteit een geheel van ‘médiations’ bevinden, meent hij toch dat de onderzoeker met behulp van grote getallen - ruim 5000 boedelinventarissen in zijn Westfranse casus - de ‘vision moyenne’ van een periode, van een stad of van een sociale groep op het spoor kan komen.Ga naar eind163 Wordt zo de gereïficeerde ‘tijdgeest’ heringevoerd, maar nu in een wat bescheidener gedaante, op het niveau van regio, stad of sociale groep? Het probleem van het ‘induire’ kan zo alleen opgelost worden door het boekbezit van een groep op te vatten als een onbeslagen spiegel van de ‘mentaliteit’ van de bezitters. Een aantal problemen worden hierbij ter zijde geschoven: herkomst en gebruik van collecties, instemming en distantie ten aanzien van de inhoud der werken. Maar ook het gegeven, dat op gespannen voet staat met een van de vooronderstellingen, dat sociale groepen voor wat betreft boekbezit geen homogeen gedrag vertonen, wordt ter zijde gelaten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografische voor mentale categorieën laten doorgaan, vooronderstelt tenslotte dat een bepaalde configuratie van bibliografische categorieën in boekaanbod of boekbezit probleemloos kan worden getypeerd als een bepaald type of niveau van ‘cultuur’ of ‘mentaliteit’. Het aantal kwalificaties dat onderzoekers daar voor hanteren is niet bijzonder groot: ‘klassiek’, ‘verlicht’, ‘modern’. Deze typeringen lijken ontleend aan de literair- en ideeënhistorische benaderingen van het boek, benaderingen waar de beoefenaars van de kwantitatieve en sociale geschiedenis van het boek juist zo ridderlijk tegen ten strijde willen trekken. Kortom, hier lopen verschillende - een klassieke versus een meer kwantitatieve en sociologische - benaderingen van ‘cultuur’ door elkaar. Onder andere deze impasse heeft geleid tot de grotere aandacht voor lezen en boekgebruik. Een corpus teksten waar het toepassen van deze problematische spiegelrelatie tussen boek en mentaliteit aanleiding heeft gegeven tot de nodige pennestrijd, zijn de al eerder genoemde ‘blauwboekjes’ in Engeland en Frankrijk. Op grond van een globale lezing van titels en thema's van deze literaire marginalia en op basis van een globale toewijzing van deze werkjes aan een bepaald publiek, waarbij zij uitgingen van een statische en binaire benadering van ‘cultuur’, meenden de onderzoekers van het eerste uur dit corpus te kunnen bestempelen als ‘volksliteratuur’. Uit dit heterogene fonds meenden zij ‘quasi-immobiele mentale structuren’ van de vermeende doelgroep te kunnen aflezen. Deze benadering sloot goed aan bij het in de zestiger jaren gangbare beeld van een tamelijk statisch Ancien Régime. Maar, zo luidde één van de kritische vragen, vertegenwoordigen deze blauwboekjes de cultuur van of voor het ‘volk’? Grootmeester Robert Mandrou opteerde voor beide mogelijkheden. Dit blauwe fonds was zowel ‘la culture acceptée, digirée, assimilée par ces milieux pendant des siècles’, als een ‘littérature d'évasion’, ‘l'évocation de tout ce qui n'est pas son univers de chaque jour’.Ga naar eind164 Beide varianten vooronderstellen een volledig culturele passiviteit bij de beoogde lezers en luisteraars. De eerste mogelijkheid laat zich nauwelijks onderzoeken en bij de tweede belandt men op het interessante terrein van de vroeg moderne opiaten. Rond deze benadering en het begrip ‘volkscultuur’ heeft een ware polemiek gewoed. De volgende amenderingen zijn aangebracht.Ga naar eind165 De al te binaire en reïficerende benadering van ‘volksliteratuur’ en ‘volkscultuur’ en van ‘cultuur’ in het algemeen heeft het veld moeten ruimen voor een meer dynamische en interactieve benadering. De aandacht is hierdoor verschoven van het vermeende publiek naar de uitgevers, hun strategieën en het beoogde publiek, naar de heterogene teksten, hun genealogie, de typografische transformaties en inhoudelijke verschuivingen van thema's en vocabulair en naar de vormen van toe- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
eigening en gebruik. Het feitelijke publiek en de vormen van gebruik blijven echter moeilijk te achterhalen. Boedelinventarissen bieden daartoe nauwelijks soelaas en de ‘veillées’ worden niet langer gezien als een plaats waar deze werkjes werden voorgelezen.Ga naar eind166 Als publiek van de blauwboekjes wordt nu voor wat betreft Frankrijk geopteerd voor de groep van semi-alfabeten. Dit publiek wordt voor de zeventiende eeuw gelokaliseerd in de steden en zou in de achttiende eeuw een zekere uitbreiding naar het platteland vertonen. Bepaalde teksten en met name almanakken werden, gezien hun zeer grote oplages en hun voor elk-wat-wils karakter, vermoedelijk door zeer grote groepen gelezen en gebruikt, maar waarschijnlijk niet steeds in dezelfde materiële uitvoering.Ga naar eind167 Onder andere de problemen met het traceren van het feitelijk publiek en gebruik van de blauwboekjes hebben onderzoekers er toe verleid een indirecte weg te beproeven door in de teksten inhoudelijke en typografische elementen op te sporen die kunnen verwijzen naar het door auteurs en uitgevers beoogde publiek en beoogde vormen van lezen. Kortom, de ‘impliciete lezer’ wordt ten tonele gevoerd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.3 De tekstuele benadering: de impliciete lezerDe nieuwe, maar volgens sommigen niet zó nieuwe aandacht voor het lezen en de lezer in de literatuurwetenschap heeft een stoet van soorten lezers ten tonele gevoerd. Eén daarvan is de ‘impliciete’ of ‘beoogde lezer’. Met deze term wordt globaal aangeduid de in de tekst besloten lezersrol, dat wil zeggen het geheel van tekstuele, inhoudelijke en typografische aanwijzingen hoe de tekst gelezen moet worden en voor wie deze bestemd is.Ga naar eind168 Deze aanwijzingen zijn bestemd voor de werkelijke, empirische lezers die zo vrij of onvrij kunnen zijn deze aan de laars te lappen of te volgen. Over de feitelijke lezers en hun leesgedrag zeggen deze aanwijzingen op zich zelf weinig. Hoewel het begrip impliciete lezer door zowel literatuurwetenschappers als sociaal-historici wordt gebruikt, is hun werkwijze daarbij verschillend. Voor de eerste groep staat de tekstinterpretatie centraal en blijft de werkwijze tekst-immanent.Ga naar eind169 Voor de tweede is deze term vooral een omwegbegrip dat dient om op basis van tekstanalyses en van een constructie van beoogde lezers en beoogd leesgedrag uitspraken te kunnen doen over de buiten-tekstuele sociale realiteit van lezerspubliek en leesgedrag. In het vervolg van deze paragraaf zal alleen het sociaal-historisch gebruik van deze term besproken worden. M. Spufford heeft geprobeerd, nadat het zoeken naar directe gegevens over de lezers van de ‘chapbooks’ weinig had opgeleverd, door middel van een analyse van de inhoud van deze werkjes indirecte gegevens over het lezerspubliek op te sporen. Haar bevindingen zijn noch erg ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
rassend, noch zeer toegespitst wat betreft de contouren van dit publiek. Dit hangt ongetwijfeld samen met het onderzochte corpus teksten. De ‘chapbooks’ zouden in de zeventiende eeuw gericht zijn op een lezerspubliek ‘from merchants down to apprentices in towns, from yeomen to in-servants in the countryside’.Ga naar eind170 Anders dan de ‘bibliothèque blue’ zouden de ‘chapbooks’ in de zeventiende eeuw wel op het platteland lezers gevonden hebben. Haar globale conclusie heeft een aantal nuances. Sommige titels waren specifiek gericht op bepaalde groepen, andere daarentegen, bijvoorbeeld ‘courtshipbooks’ en brievenboeken, zouden op alle sociale groeperingen zijn gericht. Ondanks een groeiende culturele kloof in de zeventiende eeuw tussen sociaal hoog en laag zou de Engelse elite de blauwboekjes en met name de ridderromans nog niet geheel hebben overgelaten aan de half-geletterden. Spufford ziet de schooljongens hier als bemiddelaars optreden. De ridderromans zouden tot kinderlectuur van de elite degraderen.Ga naar eind171 De zeer gevarieerde inhoud van de ‘chapbooks’ getuigt vooral van het streven van de uitgevers een zeer breed publiek te bereiken. De grote oplagen en voorraden en het zeer uitgebreide distributienetwerk getuigen van hun succesvolle zaken. Dit succes maakt het de onderzoeker echter moeilijk uit hun fondsen het publiek af te lezen. Naast een inhoudelijke analyse zijn deze gedrukte marginalia ook geanalyseerd op het niveau van materiële uitvoering en typografie. Met name Roger Chartier heeft in diverse opstellen deze benadering eloquent bepleit en wil hiermee aansluiten bij de traditie van de Angelsaksische materiële bibliografie.Ga naar eind172 Doel van zijn benadering is de ‘bibliothèque blue’ niet in termen van ‘volkscultuur’ te analyseren, maar vanuit de optiek van uitgeversstrategieën en door middel van een analyse van materialiteit en typografie van de blauwboekjes de veronderstelde beeldvorming door de uitgevers van het beoogde publiek en in het bijzonder van de leescapaciteiten van dit geïntendeerde publiek te achterhalen. Dit heterogene corpus zou niet op het niveau van de inhoud, maar op het vlak van de typografie en structuur een eenheid vertonen. Voor deze werkjes putten de uitgevers uit het areaal van bestaande teksten van zeer diverse herkomst. Het gaat zeker niet alleen om ‘gesunkenes Kulturgut’. Deze titels krijgen in het blauwe fonds hun goedkope heruitgaven op slecht papier, in klein formaat en in blauwe jasjes. Maar de activiteiten van de uitgevers gaan verder dan alleen goedkope heruitgaven op de markt brengen. De teksten worden ook bewerkt op basis van een, door de onderzoeker veronderstelde, beeldvorming door de uitgevers van de culturele capaciteiten van het beoogde publiek. Het vergelijken van teksten in hun dure en goedkope versies brengt voor de goedkope heruitgaven een geheel van tekstuele bewerkingen aan het licht: | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
reorganisatie van de presentatie van de tekst door het in stukken knippen van de tekst en het toevoegen van indelingen in hoofdstukken en paragrafen, verkorten en vereenvoudigen, moderniseren en kuisen van de tekst - die ook ten koste kunnen gaan van de consistentie maar niet van de afzet van een werk -, toevoegen van prenten en houtgravures. Deze bewerkingen zouden terug te voeren zijn tot het streven van de uitgevers een zo groot mogelijk publiek te bereiken en tot de veronderstelde leesvaardigheid van het beoogde publiek die een hardop en collectief, bij stukjes en beetjes (her-)lezen met zich mee zou brengen. Zo lang het moeilijk is deze leesvaardigheid met concrete sociale groepen te verbinden, kan deze gedetailleerde analyse van teksten niet meer dan een mogelijke receptie door het beoogde publiek zichtbaar maken. De uitspraken over de buiten-tekstuele, sociale realiteit blijven dan ook hypothetisch van aard. Hoe en door wie deze blauwboekjes feitelijk werden gelezen of voorgelezen kan deze benadering ons niet leren. Daarvoor is een andere benadering en ander materiaal nodig. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.4 Het historisch receptie-onderzoekIn de literatuurwetenschap wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van receptie.Ga naar eind173 Anders dan de receptie-esthetika die zich bezig houdt met de ‘adequate’ interpretatie, heeft het receptie-onderzoek de feitelijke interpretaties tot onderzoeksobject. Zij gaat daarbij uit van de relatief open structuur van literaire werken, die meerdere en uiteenlopende interpretaties mogelijk maakt. Vandaar het belang dat wordt toegekend aan het documenteren van de wijzen waarop literaire teksten in verschillende tijden worden geïnterpreteerd. In deze paragraaf gaat het uitsluitend om de historische variant van dit empirisch receptie-onderzoek. De receptie van literaire teksten vindt niet in het luchtledige plaats. Zij wordt gereguleerd, zo menen de theoretici, door de ‘verwachtingshorizon’. Deze kent twee variabelen, de in een bepaalde tijd vigerende poëticale opvattingen en leeservaring en de ruimere socio-culturele horizon of levenservaring. Op basis van de reconstructie van deze verwachtingshorizon zou de hypothetische receptie van teksten beschreven kunnen worden. Aan de receptie-onderzoeker is vervolgens de moeizame taak de feitelijke receptie te documenteren. De reconstructie van de vigerende poëticale opvattingen zou een verbreding van het receptie-onderzoek met zich mee moeten brengen omdat eerst de verspreiding en receptie van deze opvattingen getraceerd zou moeten worden. De ruimere socio-culturele verwachtingshorizon blijft tamelijk onbepaald. Genoemd worden de kennis van de taal van het betreffende werk en de heersende ethische opvattingen. Dit begrip is dan ook niet of nauwelijks te operationaliseren. Modelstudie op het gebied van het historisch receptie-onderzoek is | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de studie van J.J. Kloek naar de Werther-receptie in Nederland in het laatste kwart van de achttiende eeuw. Object van onderzoek is niet een bepaalde categorie lezers, maar zijn alle lezers in de betreffende periode.Ga naar eind174 Tegenover het ‘grau in grau’ van de onderzoekspraktijk van een naar het leek evidente casus als de Werther moeten zowel de hooggestemde theoretische programma's als het traditionele beeld van een geestdriftig onthaal van dit boek het afleggen. Uitvoerig onderzoek in gedrukte en niet-gedrukte bronnen leverde honderd referenties op. De auteur heeft het begrip ‘receptiedocument’ noodgedwongen uitgebreid tot de neutrale verzamelterm ‘referentie’, waaronder ook aankondigingen en advertenties vallen. Dat receptiedocumenten schaars zijn - maar is 100 weinig? - hadden de ‘armchair’ onderzoekers ook al vastgesteld.Ga naar eind175 Het verzamelde materiaal blijkt bovendien slechts een geringe en eenzijdige informatiewaarde te bevatten. Geadstrueerde interpretaties en waarderingen treft de onderzoeker daaronder nauwelijks aan. Geheel onbekend blijft de omvang, de sociale samenstelling en de leeftijdsopbouw van het publiek. Bekend zijn wel het aantal edities maar de oplagecijfers weer niet. Een vergelijking met gegevens over andere romans is niet mogelijk. Onder de overgeleverde reacties voeren de critici en recensenten het hoogste woord. Zij polemiseren wel tegen een bepaalde vorm van receptie - de traditionele ‘Werther-fieber’ -, maar deze is zelf in omvang en intensiteit niet te documenteren. De reacties van de critici worden volgens de auteur gereguleerd door de taakopvatting van de recensent, aan de vermeende argeloze lezer een handreiking te bieden, en door de dominante romanopvatting in deze periode, namelijk haar karakter modellerend vermogen. Het vermoeden bestaat dat publieke reactie en private waardering bij deze lezers niet hoeft samen te vallen. De onderzoeker kan slechts vermoeden dat de historische realiteit van de Werther-receptie aanzienlijk complexer en geschakeerder is geweest dan de schriftelijke sporen zichtbaar kunnen maken. Hij eindigt in mineur: een getrouwe, min of meer volledige reconstructie van een historisch receptieproces is een theoretische hersenschim en een sociaal gedifferentieerde receptiegeschiedenis lijkt tot de praktische onmogelijkheden te behoren. Meer dan bescheiden en partiële resultaten zijn niet te verwachten. Ook de graanschuur van het verleden lijkt haar beperkingen te hebben. Is het totale lezerspubliek in een bepaalde periode al moeilijk in kaart te brengen, het traceren van het publiek en de ontvangst van een enkel werk blijkt niet minder gecompliceerd. Wellicht biedt het microniveau, de individuele lezer, meer perspectief. Ego-documenten, schaars als ze zijn, vormen een belangrijke bron voor onderzoek naar individueel leesgedrag, maar ook de Inquisitie wil de onderzoeker wel eens een | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
handje helpen, lezen tot de dood er op volgt. Het is vooral het leesgedrag van de door C. Ginzburg geëvoceerde molenaar en dorpsnotabele Domenico Scandella, alias Menocchio, uit Friuli in de zestiende eeuw, dat onderzoekers heeft geattendeerd op de grenzen van een kwantitatieve en sociologische benadering van het boek. Meer nog dan de globale sociale verdeling van boeken, zijn de vormen van toeëigening en interpretatie van belang. Deze vormen van toeeigening zouden meer sociaal distinctief zijn dan de ongelijke sociale verdeling. Dit geldt in het bijzonder wanneer teksten in het geding zijn die door vertegenwoordigers van meerdere groepen worden gelezen. Deze nadruk op de toeëigening van teksten brengt ook een correctie met zich mee van de voorstelling van een al te passieve en eendimensionale vorm van cultuuroverdracht. Consumptie van ‘cultuur’ is zelf weer een vorm van produktie van betekenissen en zingeving.Ga naar eind176 Dankzij de gedetailleerde Inquisitie-verslagen kan Ginzburg een zorgvuldige vergelijking maken tussen de elf werken die de molenaar noemt en diens vaak letterlijke en analogische interpretatie daarvan. Zijn lezen wordt enerzijds mogelijk gemaakt door de opmars van een geletterde cultuur - hij is één van de dorpsnotabelen die kan lezen en schrijven -, anderzijds wordt dit op een eigenzinnige wijze gereguleerd en gefilterd door een, vermeende, eeuwenoude orale traditie. Vrucht van deze lectuur is volgens de Inquisitie-verslagen een wereldbeeld - de kaas en de wormen - dat hij ten slotte met de dood moet betalen. Het microniveau lijkt vruchtbare perspectieven voor een historischempirische benadering van leesgedrag te bieden. Het probleem is hier uiteraard dat van de talloos vele miljoenen er slechts een enkeling enige directe sporen heeft nagelaten. Toekomstig speurwerk zal nog wel enige vondsten opleveren, maar de oogst zal hier toch beperkt blijven.Ga naar eind177 | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.5 Een globale these: het intensieve en het extensieve leesgedragEen belangrijk deel van het onderzoek naar leesgedrag heeft zich gericht op de vraag ‘hoe’ lazen individuen en groepen in uiteenlopende plaatsen en periodes: met de ogen of met de oren, individueel of collectief, binnenshuis of buitenshuis, in de open lucht of in het koffiehuis, intensief of extensief? Rond deze complexe vraag is slechts één globale stelling in omloop in de recente literatuur en wel de these van R. Engelsing.Ga naar eind178 Die luidt dat in Duitsland in de periode 1750-1800 een ‘leesrevolutie’ heeft plaats gevonden. Zijn these bestaat uit drie onderdelen. De eerste twee zijn in het voorgaande al kort besproken, te weten de groei en secularisatie van het titelaanbod en de vermeende uitbreiding van het lezerspubliek. Leesgezelschappen en leesbibliotheken zouden de institutionele dragers van deze uitbreiding zijn. Het derde element betreft de funda- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mentele verandering in leesgedrag, door Engelsing omschreven als de overgang van intensief naar extensief lezen. Onder ‘intensief lezen’ verstaat hij het herhalende lezen, voorlezen en memoriseren van een klein aantal, overwegend stichtelijke geschriften. Hier tegenover plaatst hij het ‘extensieve lezen’, dat wil zeggen het meer individuele, sneller en vluchtiger lezen van een groter aantal, voortdurend nieuwe werken en met name van periodieken en romans. Engelsing poneert, anders dan zowel zijn apologeten als zijn critici beweren, geen radicale cesuur, maar een verandering in de onderlinge verhouding van deze twee vormen van leesgedrag. Het extensieve lezen zou in brede kringen, maar niet in alle groepen met het zelfde tempo, de overhand verwerven. Het intensieve lezen blijft wel voortbestaan, maar nu rondom andere genres. Engelsing geeft daarvan voorbeelden die echter overwegend afkomstig zijn uit de kring van literatoren. Engelsing komt de verdienste toe een globale en prikkelende these gelanceerd te hebben die vele hoofden en pennen in beweging heeft gebracht. Door onderzoekers van de Duitse geschiedenis is zijn stelling in versimpelde vorm verheven tot een historiografische evidentie.Ga naar eind179 Door andere onderzoekers werd forse kritiek geformuleerd, terwijl vanuit de Nieuwe Wereld ongewild adhesie werd betuigd.Ga naar eind180 De kritiek van de kant van onderzoekers van de Franse geschiedenis houdt vooral verband met de andersoortige confessionele context van boek en lezen. Het lezen van de Bijbel door leken, de spil van het intensieve lezen, is door de katholieke elites veel minder gestimuleerd dan door hun reformatorische collega's. Het devote boek neemt in de rangorde van katholieke rituelen en praktijken dan ook een tamelijk lage plaats in. Van een door persoonlijke bijbellectuur gevoede individuele devotie lijkt daar veel minder sprake. De meest voorkomende devotionalia in het boekbezit zijn getijdenboeken en heiligenlevens. Of zij met de zelfde intensiteit gelezen en herlezen werden als de Bijbel in calvinistische kringen blijft de vraag. Voor een dergelijke intensieve lectuur zouden volgens R. Chartier eerder almanakken en pamfletten in aanmerking komen.Ga naar eind181 De door R. Darnton tegen de Engelsing-these ten tonele gevoerde Jean Ranson, protestant en handelaar te La Rochelle, zou in zijn leesgedrag een intensieve en een extensieve vorm van lezen combineren. Als intensieve lezer is hij volgens Darnton de belichaming van de door Rousseau beoogde lezer. Van het werk van ‘ami Jean-Jacques’ kan hij niet voldoende en niet genoeg krijgen. Als extensief lezer gaat hij zich te buiten aan een groot aantal periodieken en romans. Het probleem van deze kritiek is dat zij een uiterst versimpelde versie van de these te lijf gaat. De door Darnton beschreven combinatie van intensief en extensief lezen en in het bijzonder het toepassen van een oude vorm van herha- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lend lezen op een nieuw genre, de zedelijkheidsroman, past geheel binnen Engelsings these van de oude en nieuwe stichting.Ga naar eind182 Hoewel in de Duitse geschiedschrijving de Engelsing-these tamelijk kritiekloos is overgenomen, is er toch ook kritiek geformuleerd en met name door M. Welke. Zorgvuldig gedocumenteerd beschrijft hij de vormen van gemeenschappelijke lectuur van kranten vanaf het begin van de zeventiende eeuw. Het lezen van kranten geeft een combinatie van eenmalige en intensieve lectuur te zien en vertoont een continue ontwikkeling, zowel wat betreft de toename van oplagen en titels als de collectieve vormen van receptie. Aan het einde van de achttiende eeuw zou dit kranten-lezend publiek een omvang van drie miljoen personen hebben bereikt. Tijdschriften blijven, ondanks hun groei, ver achter bij deze ontwikkeling.Ga naar eind183 Op grond van de continue en dominante rol van krantenlezen kan volgens Welke niet gesproken worden van een fundamentele cesuur in leesgedrag aan het einde van de achttiende eeuw. Wel kregen de traditionele lezers, georganiseerd in leesgezelschappen, een groter titelaanbod tot hun beschikking. Zo er een verandering in leesgewoontes plaats vond, dan vond zij plaats binnen deze gezelschappen.Ga naar eind184 De these van Engelsing is zowel te weinig onderbouwd voor de afzonderlijke onderdelen, als te globaal. Zij is onvoldoende onderbouwd om de volgende redenen. Hoewel het titelaanbod in Duitsland in de achttiende eeuw toeneemt en van bibliografische samenstelling verandert, is daarmee over het totale boekenaanbod nog niet het laatste woord gezegd. De uitbreiding en sociale samenstelling van het lezerspubliek zijn nog in hoge mate onbekend. Directe parameters om dit te meten zijn niet voorhanden. De leesgezelschappen werden vooral bevolkt door de gegoede burgerij. Voor de bewering van de verandering in leesgedrag steunt hij al te zeer op getuigenissen van schrijvende lezers en tijdgenoten. Wat er over het boekbezit in protestants Duitsland in de tweede helft van de achttiende eeuw bekend is, toont vooral de dominante rol van religieuze lectuur.Ga naar eind185 Zijn stelling over de verandering van leesgedrag is ook te globaal omdat zij te veel heterogene elementen poogt samen te voegen binnen een synchroon en diachroon geheel. Het is daarom raadzaam een aantal onderscheidingen - tussen vormen van leesvaardigheid, verschillende culturele praktijken en soorten teksten en hun gebruik - te maken. Deze onderscheidingen behoeven alle verder onderzoek. In aansluiting op het recente onderzoek naar alfabetisme en vormen van leesvaardigheid kan onderscheid worden gemaakt tussen hardop en stillezen. Hardop lezen lijkt gebonden aan een elementaire leesvaardigheid en aan een bepaald lettertype, de zogenoemde ‘black letter literacy’ in de woorden van K. Thomas. Zij valt vermoedelijk samen met het ‘lire seulement’ en zal een intensieve en herhalende vorm van lezen met zich | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mee hebben gebracht die sterk gebonden is aan collectieve praktijken van voorlezen, memoriseren en reciteren.Ga naar eind186 Hardop lezen lijkt het verplichte doorgangshuis voor nieuwe lezers te zijn.Ga naar eind187 Stillezen kan opgevat worden als een meer ontwikkelde vorm van leesvaardigheid die ook het kunnen lezen van geschreven teksten impliceert en daarmee vermoedelijk ook schrijfvaardigheid vooronderstelt. Zij maakt een sneller en meer extensief lezen en een meer persoonlijke verhouding ten opzichte van het boek mogelijk. Een belangrijke fase in de diachrone ontwikkeling van het stillezen is de door P. Saenger voor de late Middeleeuwen beschreven overgang van hardop naar stillezen in kloosters, universitaire kringen en leken-groepen.Ga naar eind188 Of in de achttiende eeuw een significante uitbreiding van het stillezen, als voorwaarde voor een meer extensieve lectuur, heeft plaats gevonden, is voorlopig moeilijk te zeggen. Een ander onderscheid betreft de verschillende culturele praktijken, gebruiksituaties en vormen van sociabiliteit waarbinnen lezen en boekgebruik plaats vinden. Een belangrijk onderdeel van deze praktijken is het voorlezen, waarbij het luisterend publiek zeker niet alleen uit ongeletterden hoeft te bestaan. Voorlezen lijkt in het Avondland een fenomeen van alle tijden en plaatsen. Het vindt zowel plaats aan het hof van Karel de Grote en Frederik II, als in protestantse conventikels en revolutionaire clubs, in familiekring, onder geleerden en in genootschappen, op straat en in het koffiehuis.Ga naar eind189 Maar dit ‘van alle tijden en plaatsen’ hoeft niet steeds de zelfde vormen aan te nemen, dezelfde functies te vervullen en aan dezelfde behoeften te beantwoorden. Vermeldingen van voorlezen in de literatuur zijn tamelijk anekdotisch. Het fenomeen verdient een meer systematisch onderzoek, waarbij materiële factoren, vormen en sociabiliteit, niveaus van geletterdheid en culturele bemiddelaars aandacht verdienen.Ga naar eind190 Naast het onderscheid tussen hardop lezen, stillezen en voorlezen, vormen van lezen die door verschillende groepen en personen in verschillende combinaties gebruikt zullen zijn, dient onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende soorten teksten en hun gebruikssituaties. Men mag immers aannemen dat uiteenlopende oude genres (wetenschappelijkeGa naar eind191, devote, erotische en libertijnseGa naar eind192 teksten, wellevendheidsboekjes) en nieuwe genres (kinder- en meisjesboekenGa naar eind193, vrouwenliteratuur, feuilletonsGa naar eind194) ook uiteenlopende en veranderende vormen van receptie en gebruik met zich mee hebben gebracht. In plaats van een al te binair onderscheid tussen intensief en extensief lezen, dient een meer gedifferentieerde benadering te komen die er vanuit gaat dat groepen en personen meerdere vormen van leesgedrag en boekgebruik combineren afhankelijk van socio-culturele context, tekst- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
soort en leesvaardigheid. Of en hoe zinvol en haalbaar deze onderscheidingen zijn, zal verder onderzoek moeten leren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
3.6 Een tentatieve dynamische benadering: boek en strategieEen benadering die in de literatuur nog nauwelijks aandacht heeft gekregen betreft de vraag wat lezers en gebruikers met boeken doen en binnen welke uiteenlopende sociale en culturele strategieën boeken functioneren. Deze vraag sluit aan bij de grotere aandacht voor toeëigening en gebruik van boeken, maar het is nog nauwelijks beproefd deze vormen van gebruik in verband te brengen met meer globale sociale en culturele processen, zoals autodidactie, vorming en sociale mobiliteit, socio-professionele ontwikkelingen en autoreproduktie van sociale groepen.Ga naar eind195 Deze benadering lijkt vooral zinvol als complement van onderzoek naar boekaanschaf op basis van klantenboeken. Deze bron maakt het immers mogelijk de boekaankopen van individuen en groepen over een reeks van jaren te volgen en zo bepaalde bestedings- en cultuurpatronen in kaart te brengen. Door prosopografisch onderzoek kunnen de individuele kopers worden geplaatst binnen hun verschillende socio-culturele contexten, zoals afkomst, opleiding, beroep en ambt, confessie, gezinssamenstelling en lidmaatschap van culturele organisaties. Boekaanschaf kan opgevat worden als een investering in ‘cultuur’. De onderzoeker mag verder aannemen dat deze investeringen gebaseerd zijn op een afweging tussen meer of minder schaarse middelen en na te streven doelen en gereguleerd worden door zekere verwachtingen omtrent het gebruik van deze gedrukte waren. Wat doen lezers en gebruikers uit verschillende groepen met boeken en binnen welke strategieën functioneert het boek? Twee voorbeelden hiervan. De vraag kan gesteld worden welke rol leesgedrag en boekgebruik spelen in het reproduktieproces van stedelijke elites. In dit proces spelen opvoeding en onderwijs, levensstijl en verdeling van politieke macht een belangrijke rol. Welke rollen spelen boeken (kinder- en schoolboeken, Franse en Latijnse boeken) en boekgebruik (professioneel nut, politieke meningsvorming, individuele vorming, sociale distinctie) in dit proces van reproduktie? Hoe homogeen is het gedrag van elites in deze? Een andere vraag betreft de invloed van de professionalisering van beroepen op het koop- en leesgedrag van verschillende beroepsbeoefenaren. Welk effect heeft bijvoorbeeld de verandering in opleiding, functie-eisen en sociale status van onderwijzers na 1800 op hun boekaanschaf en leesgedrag? Brengt dit een significante verandering en verbreding van culturele preferenties en bestedingen met zich mee? Bij alle onderwijzers? | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ook voor deze benadering geldt dat of en hoe vruchtbaar zij is, toekomstig onderzoek zal moeten leren. | |||||||||||||||||||||||||||||||
4. Tot slotAlle onderdelen van het boekbedrijf - produktie en distributie, toegang en bemiddeling, receptie en gebruik - in verschillende periodes in kaart brengen, is de doelstelling van de boekgeschiedenis nieuwe stijl. Deze ambitie wordt gedeeld door onderzoekers van sociaal-historische en literair-historische huize. Hoe verhouden zich momenteel historiografische droom en onderzoekspraktijk tot elkaar? Op de meeste van deze gebieden is het Franse onderzoek het verst gevorderd. Het streven het totale aanbod van boeken in een bepaalde periode in kaart te brengen, kan als methodisch juist worden beschouwd, maar stuit voortdurend op archivalische, bibliografische en interpretatieve problemen. De recente fondsreconstructies voor de Republiek en de analyse van afzonderlijke tekstsoorten - almanakken, blauwboekjes - vormen een belangrijke aanvulling op de analyse van de aanbodszijde. Het aandeel van de clandestiene produktie is buiten Frankrijk nog nauwelijks onderzocht. Ook is nog weinig aandacht besteed aan de ontwikkeling van de boekhandel, de commercialisering, de veilingen, de verkoop- en distributiemethoden. In het voorgaande is weinig aandacht besteed aan de beeldvorming rondom boeken - rivaliserende en veranderende opvattingen over nut en nadeel van het lezen voor burger, boer en edelmanGa naar eind196 - en aan de verschillende ideële aanbodsstrategieën, ‘beschavingsoffensieven’, waarvan boeken een belangrijk onderdeel vormen op basis van een schier onverwoestbaar pedagogisch optimisme waarmee uiteenlopende elites het boek steeds hebben omringd. In grote lijnen is deze geschiedenis wel bekend - van Reformatie tot Socialisme -, maar het geheel van maatregelen op de diverse locale en regionale niveaus, hun succes en échec, die deze bewegingen ontplooiden tot stimulering van geletterdheid, lezen en boekgebruik verdienen meer onderzoek. Onderzoek naar vormen van toegang en bemiddeling, naar de organisaties van het geletterde leven staat - met uitzondering van studies van boekbezit in Frankrijk en van leesgezelschappen en leesbibliotheken in Duitsland - nog in de kinderschoenen. Hoe ver de archivalische polsstok op deze gebieden reikt is een brandende vraag. Een druk bediscussieerde kwestie als de omvang, samenstelling en ontwikkeling van het lezerspubliek laat zich moeilijk beslechten. Niet alleen omdat het onduidelijk is wat vele auteurs onder deze term verstaan - incidenteel lezen, regelmatig lezen? -, maar ook omdat er geen directe parameters beschikbaar zijn om de omvang en samenstelling van dit publiek te bepalen. Alleen indirecte benaderingen zijn hier mogelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met behulp van gegevens over leesvaardigheid, waarvan de verschillende varianten nog tamelijk onbekend zijn, boekbezit en boekaanschaf en onderwijsniveaus. Bijkomend probleem is dat de verschillende sociale groepen voor wat betreft boekbezit en boekaanschaf een weinig homogeen gedrag vertonen, de scheidslijnen lijken hier door de sociale groepen heen te lopen.Ga naar eind197 Dit gegeven maakt ook het geliefde koppelen van bepaalde soorten teksten aan bepaalde publiekssegmenten tot een wat moeizame bezigheid. Het onderzoek naar leesgedrag verkeert nog in het meest prille stadium en of dit ooit een bloeiende sub-discipline zal worden, wordt door sommigen betwijfeld. De invoering van de term ‘boekgebruik’ heeft het onderzoeksveld verder, welhaast oeverloos, uitgebreid. Onder deze verzamelterm vallen immers alle mogelijke wijzen waarop individuen en groepen boeken aanwenden voor zeer diverse doeleinden. De onderzoeker ziet zich hier geconfronteerd met een dubbel probleem. Enerzijds dat de verschillende socio-culturele contexten waarbinnen boeken uiteenlopende functies en betekenissen krijgen ingeblazen, niet apriori gegeven zijn. Anderzijds de evidente schaarste aan materiaal dat directe informatie over leesgedrag en boekgebruik kan verschaffen. Dit noopt de onderzoeker ertoe een indirecte weg te beproeven door enerzijds gegevens te verzamelen over concrete gebruikssituaties van verschillende soorten teksten in informele en geïnstitutionaliseerde vormen van sociabiliteit en anderzijds deze gegevens over leesgedrag en boekgebruik, en over boekbezit en boekaanschaf, in verband te brengen met meer globale sociale en culturele processen. Kortom, tussen historiografische droom en publicistische daad bevinden zich nog vele mensjaren werk. Dat daarbij de Histoire de l'Edition française nog lange tijd als lichtend voorbeeld zal dienen, spreekt vanzelf. Dat de lange weg naar deze gapende hoogte bezaaid is met archivalische, interpretatieve en andere obstakels, spreekt evenzeer vanzelf. Voor de moderne onderzoeker lijkt dit vooral een uitdaging te zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuurGebruikte afkortingen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||
SummaryAround the book. Historical research into reading culture, especially in the eighteenth-century.
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
a differentiated approach of reading habits and use of books which makes distinction between reading capacities, sociocultural contexts and kinds of texts and which tries to combine reading and uses of books with more global social and cultural Finally, a balance is drawn up: the still long and challenging way to go towards the yawning heights of a ‘histoire totale’ of the book. |
|