| |
| |
| |
Het huwelyk.
Het Houwelyk (is) eerlyk onder allen, ende het bedde onbevlekt. —
Hebr. XIII. 4.
Dees Jongling wyt ons d'aart van 't eerbaar Huwelyk aan,
Het torst het Liefdejuk met saamveréénde krachten,
Zyn Appel leert ons dat het Vrugten kan verwachten,
Zyn Beenen zyn geboeid, en myden de ydle pâan,
Waarin verleiding poogt de kuische Trouw te ontrusten:
Het treedt op d' Adder, en verplet de onreine lusten.
Gelukkig Paar, dat zo gelyk van Wil als één van Lichaam is! Wie dat geluk getroffen heeft, heeft een' Hemel, op de Aarde gevonden.
Johan De Brune
| |
| |
'K Zal van reine Liefde Zingen,
'k Roem het Wettig Echtverbond
Wykt, verdwaalde Waereldingen!
Die uw Vreugd in Wellust vondt.
Kon de Onkuischheid u verleien?
Volgt gy haar op 't Zondig spoor?
Dat u dartle Dichters vleien!
'k Zing alleen voor 't Kuisch gehoor,
'k Poog geen wufte Min te streelen,
'k Wy' de Tugt myn dichttafreelen.
Huwelyksmin, Vriendin der Deugd,
Band der Eendragt, Rustbereidster,
Voedster van eerbre Vreugd
Aardbevolkster, Stamverbreidster
Ontugthaaster, zuiver Beeld,
Troosteresse in 't moeilyk leven,
Vrugt in 't Paradys geteeld,
Eêl geschenk van God gegeeven,
Schets van Goël en zyn Kerk:
Dat uw heil myn' Zanglust sterk'.
| |
| |
Durft de Onweetendheid u wraaken?
Schuwt de Wantrouw uw gebied?
Kunt gy Wulpschaart niet vermaaken,
Wyl hy tugt en orde vliedt?
Gy dog steunt op zuivre gronden,
De Almagt heeft u ingesteld
Eer de Mensch, door 't gift der Zonden,
Uit zyn rust was neêrgeveld:
Eer de Aartsmoeder wierd bestreden,
Door de Slang, in 't Zalig Eden.
Schoon 't verbreeken van Gods Wet
Ontugt, Weelde en Wellust baarde,
En al 't Menschdom wierd besmet:
Echter bleef uw staat in waarde.
't Volk, dat, door Geloof en Recht,
Zig met Jezus mogt verbinden,
Kan in u, ô heilryke Echt!
Onbevlekt genoegen vinden:
Dat nooit Wulpschaart, in den Schoot
Van verboden lust, genoot.
| |
| |
Dartle Min doe de Echtaltaaren,
Rooken van onreinen gloed;
Als zy, door een heilloos paaren,
Vaak de zwaarste rampen broedt:
Deugdbeminnars, in wier Zielen
't Vuur der waare Godvrugt brandt,
Kunnen, als zy nederknielen,
Voor de Aartsgoedheid, van haar hand
(Die hen leidde op Liefdewegen)
Wachten d'allerryksten Zegen.
's Hoogsten eer, een zuivre zugt
Om het heilryk uit te breiden,
Hunne tedre Huwelyksvrugt
Tot Gods Tempel op te leiden,
En, met éénsgezind gemoed,
Voor Gods aangezigt te leeven,
Meer naar 't eeuwigduurend goed,
Dan naar aardschen schat, te streeven:
Is het doel van hunne Trouw
En de Zuil van 't Echtgebouw.
| |
| |
In het huis dier Lotgenooten
Voert de Liefde 't Hoofdgebied,
't Wordt voor Haat en Twist gesloten,
Trotsche Heerschzugt heerscht 'er niet,
Lachende Eendragt kroont hun wooning,
Vriendlykheid siert woord en daad,
En een feil vindt ligt verschooning,
Daar men poogt, met troost en raad,
Trouw elkandren te onderschraagen,
En veréénd den last te draagen.
Lacht hun milde Voorspoed aan,
Mag hun handel zig vermeêren,
Zyn hunne Akkers welgelaan;
't Noopt hun, om de Godheid te eeren,
Dankbaarheid stiert mond en hart.
En schoon tegenheden drukken,
Nogtans kunnenze in de smart,
Nedrig voor Gods schikking bukken.
't Stoort hun stil genoegen niet,
Als hun 't aarsch geluk ontvliedt.
| |
| |
't Liefdevuur zal zuiver blaaken,
't Voorwerp van hun Huwlyksmin
Kan alleen hun hart vermaaken.
En hun deugdzaam Huisgezin
Blyft voor de ydelheid beveiligd;
Door geen weelde of pracht bestierd;
Is het God ten dienst geheiligd:
En, door Nedrigheid versiert,
Zal 't, in 't spoor der Kristenzeden,
Anderen ten voorbeeld treeden.
Schoon dit welveréénigd Paar
't Liefst zyn' God dient in 't verborgen:
Offert, in den vroegen orgen:
Of hem 't Avondoffer wydt,
In het stil vertrek besloten;
Toont het echter zig verblyd,
Als het met zyn huisgenooten,
Los van aardsche moeilykheên,
Mag naar 's Heeren wooning treên
| |
| |
Dog de dienst aan 's Hemels wetten
Zal het (schoon van 't zwaarst gewigt)
In geen nodig werk beletten,
Daar het aardsche toe verpligt;
Neen! 't gemoed dier Echtelingen
Voedt geen traagheid; 't eert ook God,
En verwacht zyn Zegeningen,
Als zy, werkzaam in hun lot,
't Huis voor drukkend onheil hoeden,
En het van hun' arbeid voeden.
Zo Godvrugtig, éénsgezind,
Zo geduldig in bezwaaren,
Slyt dit Paar zyn Huwlyksjaaren.
Breekt de Dood dien vasten knoop
Dit verwekt een droevig treuren:
Leert het straks het hoofd opbeuren
Wyl het God, na 's Lichaams val,
Weer volmaakt vereenen zal.
| |
| |
Wie durft dan het Huwlyk doemen?
Wie bestaat dees Levenswys
Nog een Slaaverny te noemen?
Opent voor de Deugdbetrachters,
Strekt een vreugd voor lyf en geest;
Zwygt verwaatene Echtverachters!
Daar de Heilzon op haar Feest,
Zelfs haare eerste wonderstraalen
Schoot, in Kanaas Bruiloft-Zaalen.
De Echt, waar op Gods Zegen rust,
Leenigt onze druk en smarten,
Temt de drift, baart reinen lust,
En leert saamverbonden Harten
Wandelen naar 's Hoogsten Wet.
Met zyn Vroome Elizabeth,
Kan ons 't heerlykst voorbeeld geeven
Van een' Echt, die God' behaagt,
En zyn' ryken Zegen draagt.
|
|