| |
IV.
De repetities van ‘L'Hercule’ waren in vollen gang.
De opera-directie voorzag 'n succes, zette 'r beste beentje voor. Bijlman, met z'n rood brandweermannenhoofd, stapte den heelen dag druk heen en weer, gaf instructies, informeerde, was de man van duizend bevelen en duizend gedachten. Z'n compagnon echter, Lesage, de Franschman, liet zich met den dag minder zien, werd 'n schim, 'n schaduw. Dien zonk altijd de moed in de schoenen, naarmate de groote dag naderde. Hij was dan ook de artist van de twee, had in z'n jeugd zoo'n beetje gebaritond, over verschillende tooneelen gescharreld en zich ten laatste, meer door geluk dan door wijsheid, als opera-directeur ontpopt, 'n eenigs- | |
| |
zins decoratief persoon, die met z'n waardigen puntbaard en notaris-manieren aan ruiten-heer deed denken. Tegen 'n première nu ontwaakte z'n artisten-bloed weer, kregen z'n zenuwen 'm zóó te pakken, dat-ie er als 'n wanhopige tegen worstelen moest en z'n aanvankelijk enthusiasme daalde tot 'n vertwijfeling, die alles in 't honderd dreigde te doen loopen. Dan kwam Bijlman, de practische, tusschenbeide, redde den boel met z'n krachtigen greep van zakenman. Vaak dan ook lagen de compagnons met elkaar overhoop en nu, in die spanning om L'Hercule, was 't al tweemaal voorgekomen, dat Bijlman, razend om dat eindelooze gezeur van Lesage, 'm fiksch bij den kraag had gepakt en met 'n waardig ‘Va!’ buiten 't kantoor gezet. En 't verhaal liep, dat Lesage, terugkeerend, hartstochtelijkst gezongen had, met z'n gedachten nog bij de ‘Carmen’-opvoering van gisteravond: ‘Non, non, non, je ne partirai pas!’, wat 'n schoon effect gemaakt had.
Om ‘L'Hercule’ woelde veler verwachting. De bariton Chantefort, in den titelrol, zette alles op 'n eclatant succes. Ook madame de Patapouffe, de alt, die eveneens 'n belangrijke partij had te vervullen, verwachtte minstens drie terugroepingen aan 't slot van 't derde tafereel. De decoratie-schilder, Hoving, had 'n nieuw décor vervaardigd, 't gezicht op 'n markt in 'n Fransche provincie-stad. Hij hoopte wel op 'n applausje bij 't opgaan van 't doek. De eerste viool had 'n solo in de entre-acte, 'n nogal pakkende melodie, waarvoor-ie misschien moest komen buigen. En zoo was haast ieder, die er iets mee had te maken, er met hart en ziel bij,
| |
| |
geloòfde in 't nieuwe muziekdrama, waarvan 't groote succes in Parijs 'n goed voorteeken was. De opera moèst réusseeren.
Boven, in de ateliers, was men druk in de weer met de costuums. 't Hoofd, 'n dikke, rheumatische Vlaamsche van diep in de zestig, die als één met 'r stoel was, wijdde over alles 'r matten blik, beu van al dien rommel van fluweel, kant, zij, wapens, glas, verguld. De drukte ging over 'r heen, raakte 'r niet. Onbewogen zat ze, 'n vette padde, die veel had meegemaakt en gezien, hoogstens 'n vagen glimlach over had voor al die herrie om 'n première. Des te rapper weerden zich echter 'r helpsters, maakten van elke klissebis 'n spektakeltje. 't Grootste werk bracht de kleeding voor de koren aan. Die hadden feitelijk nieuwe pakjes noodig voor de groote markt-scène, waarin ze als provincialen nogal op den voorgrond traden. Lesage, altijd erg voor de verzorging van de finesses, was met 'n zeer minutieuze teekening aangekomen, welke madam Velaské, 'n oogenblik uit 'r dofheid opgewakkerd, met aandacht bekeken had. Maar Bijlman, als de dood voor nieuwe kosten, had met z'n dikke, roode knuisten 't papier ijlings weggepakt, brommend:
‘Bah, bah! La pièce coûte déjà beaucoup, beaucoup d'argent. Nous trouverons bien quelque chose de chez nous.’
‘Mais.... mais....’ protesteerde Lesage ontzet en hij zag alreeds 't stuk vallen door 'n te zuinige monteering.
Maar Bijlman, als 'n koppige stier, wist z'n wil door
| |
| |
te zetten, had uit 't achterste magazijn den oudsten rommel voor den dag laten halen, burgerkleeding, paysans, hoplieden, alle eeuwen door elkaar en uit die gegevens ontwierp-ie 'n nieuw costuum, waarvoor de naaisters van madam Velaské enkel wat mouwen, knoopen en kragen hadden te verzetten en waarover-ie zelf bar in z'n nopjes was.
‘Mais ça manque de style, manque de style!’ wanhoopte Lesage en hij trok geënerveerdst aan z'n puntbaard.
‘Quoi? Style, style?’ brutaalde Bijlman en hij werd nog rooder dan anders. ‘Le public n'a pas besoin de style. Il faut du couleur, beaucoup de couleur!’
Bijlman was niet erg sterk in z'n Fransch.
Nu had madam Velaské er 'n geheim genoegen in - nu en dan viel 'n stil gegrinnik bij 'r te constateeren, alsof ze aan convulsieve vet-bibberingen leed, - de ‘provincialen’ op de onmogelijkste wijze toe te takelen, was niet tevreê voordat ze er 'n paar met één blauwe en één roode mouw bij had. Couleur, watte? Alles moest tegesworrig op e koepeke gebeure. Zelf an een première viel niks meer te verdiene. En goeie affaire!
'n Verdieping lager repeteerde 't ballet. Monsieur Hippolyte, zelf danseur, hier de maître, trachtte de tweede solo precies voor te doen, wat-ie eigenlijk van 'r in de Danse du Printemps verlangde. En z'n armen boven z'n hoofd in sierlijken boog samen brengend, wierp-ie zich wat achterover, hoog op de teenen en hipte zoo 'n eindje voorwaarts, geheel in z'n kunst. Mademoiselle Paulin, de bekoorlijke blondine, zag aan- | |
| |
dachtig toe, want 't was 'r ernst met 'r métier en diep in 'r zat de zwarte wensch, de danseuse noble van 'r plaats te verdringen. Dus keek ze met 'r lieve oogen, als wilde ze 't beeld van den eleganten Hippolyte voor eeuwig in zich griffen. De viool, die begeleidde, nu even in rust, maakte 'n gekkigheidje met Titri van de corypheeën, die-ie wel 'n aardige meid vond. Maar steelswijs blikte-ie toch telkens naar mademoiselle Paulin, wier heerlijke blondheid en vol, slank figuur 'n diepen indruk op 'm gemaakt hadden. Doch daar was geen komen aan! ‘Allons! Recommençez! Voulez-vous?’ vermaande de maître vriendelijk, vol geduld wijl-ie iets in de tweede solo zag en, ruw tot de corypheeën: ‘A vos places, mesdames!’ Vlug namen allen hun plaats weer in, mademoiselle Paulin met 'r half-open blouse, de beenen in 'n ouden maillot, op driekwart afgedragen rose satijnen schoentjes 'n weinig naar voren. De viool zette met 'n zucht z'n instrument weer onder z'n kin. 't Kon voor de zooveelste maal beginnen.
Op 't tooneel, bij schaarsche verlichting, aan de piano, waarvan de klank door 'n drie-ledig kamerschut wat beschermd werd, zongen madame de Patapouffe en de robuste Chante-fort hun groote duo van de derde acte. Chante-fort, er wel in, trachtte de juiste expressie aan z'n zang te geven, maakte 'n point d' orgue, waarvan de leege ruimte daverde. Madame de Patapouffe echter, met 'r verkeerde been uit bed gestapt, deed erg kalmpjes aan, gaf de noten zonder veel meer, zoodat Chantefort, er niet meer tegen op kunnend, plots staakte, blazerig driftigend: ‘Ah, mais c'est trop fort. J'en ai assez.
| |
| |
Ca m'enrage. Impossible de chanter comme ça!’ De répétiteur, aan zulke scènetjes gewend, wachtte geduldig op den voortgang. De regisseur, even achter 'n coulisse verdwenen, kwam half terug, bezadigend: ‘Mes enfants, mes enfants!’ En Chante-fort, 't nuttelooze van z'n drift inziend, stond alweer gereed te beginnen, zij 't nu wat norsch, z'n handen diep in z'n zakken en z'n kraag half op, als gaf-ie verder den brui van 'n sérieuse repetitie. Madame de Patapouffe echter, gepiqueerd, was zoo gauw weer niet bereid. 'r Bruine hopjes-oogen, opvallend groot in 't te dik bepoeierde gelaat, zonden flitsen van verontwaardiging langs den beginnenden embonpoint van Chante-fort, dien ze niet goed zetten kon, wijl ze voelde, hoe'n toer ze er aan zou hebben, in L'Hercule niet te zeer door 'm in de schaduw te worden gesteld. Ze had nog 'n vrij goede stem, die vooral in de lage tonen wel wist te ontroeren, doch over 't geheel deed die wat rauwig, vaag verwaarloosd aan, alsof de bezitster in later jaren meer aan soupers van zwaar getruffelde gerechten met veel champagne dan aan studie gedaan had. 'r Overtollige zwaarten schenen die vermoedens te wettigen. En zooals ze daar stond, met barokken zwier, zij 't haast enkel van zwart, gekleed, met de gouden armbanden en de vele schittersteen-ringen en 't als niet ontschminkte rondinkjesgelaat, deed ze aan 'n wat aftakelende bacchante denken, die wel 'n pikante opwekking noodig had, nog eens in jeugdig vuur te geraken. Ze lanceerde 'n vloed van verwijten aan 't adres van Chante-fort, die, hoewel er bij tijden ook aardig op los levend, zich toch
| |
| |
tot op zekere hoogte wist te menageeren. Ook was-ie veel jonger. Ze zou alle zeilen moeten bijzetten, in L'Hercule niet bij 'm in 't gedrang te komen.
Lesage, die in 't geheim aan de deur van den foyer 'n moment geluisterd had, overal te gelijk willend zijn, omtrent niets gerust, wou al driftigst naar voren schieten, er 'n eind aan te maken. Doch hij wist zich te bedwingen - begon maar eens aan solisten! Madame de Patapouffe zou tot alles in staat zijn, heel de waardigheid van z'n ruiten-heer-persoon tot pulver vermorzelen - en, de handen aan 't hoofd, gansch slachtoffer van z'n nerven, rende-ie, schreiens-nabij, de trappen op, in 's hemelsnaam maar eens te gaan zien, hoe ver Hoving met z'n nieuwe décor stond. L'Hercule zou 'm nog massacreeren.
Beneden zong madame de Patapouffe, eindelijk wat opgelucht, weer onverschilligjes ‘Mon doux trésor’, met 'n gezicht, alsof ze 't over de droge wasch had. Chante-fort, er heelemaal uit, deed geen poging meer, z'n partij eenigszins te releveeren. Intusschen stapte Bijlman, alsof er nergens iets aan de hand was, kalmpjes naar 't bureau, te hooren, hoeveel plaatsen er voor vanavond genomen waren. Hm, 't kon beter. Enfin, als die nieuwe opera 't nu maar deed. 't Was noodig. De financiën stonden beroerd.
|
|