| |
Achtste hoofdstuk.
Terugkomst.
De Lente kondigde haar nadering al aan: sneeuwklokjes en crocusjes kwamen tusschen het gras te voorschijn, er was een gekwinkeleer en zacht vogelgekwetter in de lucht, alsof er met smart op gewacht werd, dat de wintervorst voorgoed afscheid zou nemen, om dan weer in struiken en hagen de kleine gevederde zangers bij troepen te zien huppelen en springen.
En weer ging Dora Sandhuys op reis, maar thans den weg terug, dien ze een half jaar geleden was gekomen. En de heerlijkste gedachte bij het afscheid, dat ze van tante Joop nam, was, dat ze deze niet in den steek liet: want het bericht was juist gekomen, dat Oom overgeplaatst werd, en naar zijn eigen garnizoensplaats terug zou keeren. Nu zou hij weer gauw thuiskomen, en tante Joop had geen eenzame avonden meer te duchten, terwijl Wim de vaderlijke zorg - en tucht! - geheel kon genieten.
't Was een hartelijk afscheid van tante, die net zoolang bleef wuiven, totdat de trein bij een bocht geheel aan haar oog werd onttrokken. Toen pas ging ook Dora
| |
| |
zitten, en deed het zakdoekje, dat als laatste wuifsignaal dienst had gedaan, weer in haar taschje.
Ze keek de coupé eens rond: 't leek wel, of ze in een kinderkamer terecht was gekomen. Tegenover haar een dame, met een stellig nog héél jong kindje op schoot: een wit kapertje omsloot het hoofdje, zoodat alleen een rood neustipje te zien kwam vanuit den wollen doek, waar het ingewikkeld was. Of het sliep, was niet uit te maken, maar 't was, wanneer het dit niet deed, merkwaardig zoet. - Daarnaast zat een klein meisje van een jaar of drie, met flikkerende, donkere oogjes, dat in iederen arm een pop gekneld hield. Ze had het mondje beslist samengetrokken, alsof ze al heel goed wist, wat er op dit aardsche tranendal te beleven viel. In het andere hoekje bij het portier zat een ventje, waarschijnlijk niet veel ouder, dat zijn vader tegenover zich had: maar papa lette blijkbaar niet veel op hem, doch was verdiept in een courant. -
't Was een schat, die kleine jongen! Een paar stevige roodgekleurde wangen, waartusschen de kleine wipneus nauwelijks uitstak: hij zag Dora aan, en zij knikte hem glimlachend toe. Hij kneep zijn vuistjes dicht en weer open van ingehouden pret. Als een poes, die zit te spinnen, kneep hij van tijd tot tijd zijn stralende blauwe kijkers een oogenblikje dicht. Tot hij het alléén niet meer uit kon houden, een deelgenoot zocht voor zijn verrukking.
‘Ga jij naar de zussen?’ vroeg hij, met een knikje naar Dora. ‘Ik ga naar tante Dien.’ - Zijn schoudertjes schoven heen en weer van plezier tegen de fluweelen
| |
| |
rugbekleeding van de bank; en na diep ademgehaald te hebben, kwam nog een verklaring: ‘enne... enne... ik ga pas weer terug, als de lichtjes branden.’
Dora lachte, en knikte nog eens tegen het frissche gezichtje. De papa vouwde de courant op, wat voor het ventje het sein was, om van de bank te glijden, en aan zijn Vaders knieën te gaan staan.
Het kleintje op moeders schoot liet een paar doordringende kreetjes hooren, doch een sussend heen en weer wiegen in de armen, deed het zwijgen.
Dora keek maar weer in haar boek en liet haar gedachten vast de reis vooruitsnellen. Hoe zou het thuis zijn? Hoe vreemd, vannacht weer in haar eigen kamertje te slapen, de vroegere schoolkennisjes te spreken. Ondanks allerlei beloften had ze zich niet bezondigd aan veel schrijven, - alleen aan Clara eens een enkele ansicht na den brief, dien ze in de eerste week had geschreven van haar verblijf in Groenburg. Maar och, bepaald eene intieme vriendin was Clara ook eigenlijk niet van haar, dat was alleen Freda Pauwels geweest, die in de Paaschvacantie naar Leeuwarden was verhuisd. Als ze niet in September naar tante Joop was gegaan, hetgeen al weken te voren was besproken, dan had ze stellig in de zomervacantie bij Paula gelogeerd. Maar met het oog op haar reis en haar langdurig verblijf in Groenburg, was ze toen thuis gebleven, en had Paula een weekje bij háár doorgebracht. - En och, doordat Gérard, Bets haar galant, niet in dezelfde stad woonde, en niet vaak overkwam, had ze het niet zoo erg gemist, buiten de schoolkennisjes geen boezemvriendin
| |
| |
te bezitten in dezelfde plaats.
Maar nu zou het anders worden: Bets getrouwd! Wat zou het stil en saai zijn: ze voerden wel eens ‘Krieg’ met elkaar, maar dat was toch gekibbel en gehaspel dat aan de oppervlakte bleef: in den grond konden ze het goed met elkaar vinden. En met Lo was het hetzelfde: die stond haar weer nader in leeftijd, daar was ze wel eens scherp en kattig tegen, maar als 't er op aankwam, moest toch geen vreemde iets onaardigs over hem zeggen. En 't was toch een feit, dat een jongen van achttien jaar gelijk stond met een meisje van vijftien, behalve wanneer het lichamelijke ontwikkeling betrof.
Zoo zat ze een beetje te soezen, en te staren door het raampje, zoodat ze al gauw Arnhem in 't gezicht kreeg, waar ze moest overstappen. Toen kon ze verder blijven zitten, en leek ieder sjoem - sjoem, sjoem - sjoem, van den trein haar wel toe te roepen: We naderen, we naderen; over een uur, een half uur, een kwartier, zijn we thuis!
Sjoem - sjoem! Sjoem - sjoem! ging het steeds.
Het landschap kwam haar al bekend voor: het laatste stationnetje, vóór ze haar geboorteplaats bereikte, was dikwijls het eindpunt geweest van een uitgestrekte wandeling.
Ze herkende een hoogen eik, eenzaam als een alleenstaand heerscher, tusschen het lagere hout; die was, als 't ware, de grenspaal, die het echte buiten-zijn scheidde van de stad. Een enkele villa schemerde al tusschen de boomen, en op de lage bermen langs den weg,
| |
| |
die slechts door een strook land was gescheiden van den spoordijk, wandelden menschen, en kinderen zwaaiden met zakdoeken naar den voorbijsnellenden trein. En daar doemde haar eigen, welbekende kerktoren op, waarvan de wijzerplaat in goud stond, als konden de zonnestralen deze niet loslaten. Ze zag nu meerdere torens, de huizen reiden zich aaneen: langzamer werd de vaart van het ijzeren monster, een plotseling gillend gefluit maakte zijn nadering kenbaar aan de wachtenden ginds. Gauw schoot ze haar mantel aan; ze had haar reismand en parapluie al naast zich op de bank gelegd in de verder leêge coupé. En terwijl ze de mantel dichtknoopte, bleef de trein met een schok, en een sidderende na-trilling, al stilstaan.
Van den buitenkant werd het portier opengerukt: daar stonden Bets en Lodewijk.
‘Dàg, dàg, dàg!’ 't Was een kussen en handen drukken, en Lo sloofde zich uit, drong vooruit om toch de contrôle voor haar vrij te maken.
‘Wil je trammen?’ vroeg hij. Eigenlijk liep ze liever, maar 't scheelde wel een kwartier dat ze eerder thuis zouden zijn met de tram, en Mama wachtte niet het eten. Bets oordeelde het dus, als een wijze, verstandige zuster ook beter, om maar in te stappen, al beletten de medepassagiers een druk, intiem gesprek.
Vlak bij de gracht stapten ze af, en Dora had het wel op een holletje willen zetten, 't was, of de huizengevels haar toeknikten. Telkens moest ze diep ademhalen, en bij de groote, groene deur, met het wit marmeren plaatje, waarop ‘Sandhuys’ stond, bleef ze staan trappelen
| |
| |
van ongeduld, na den harden ruk aan de bel. En toch verliepen er geen tien tellen, of die deur werd wagenwijd opengetrokken, en daar lag ze aan Mama's hals; ze kuste die goeie Moes zoo stormachtig, of ze haar in jaren niet gezien had. Papa wachtte zijn beurt af bij de kamerdeur, en er was een vroolijke glans op zijn gelaat, toen hij, de handen wrijvende, zei:
‘Ziezoo, daar is de levenmaakster weer. Nu, we zullen het merken!’
Goede papa! Hij sprak over 't algemeen niet veel, was een en al zakenman, lééfde voor zijn sigarenfabriek, en Dora vond hem wel eens wat al te streng. Maar het vriendelijk toeknikken dat hij haar deed, telkens als zijn oogen haar blik ontmoetten, deden haar als een liefkoozing aan. Het gaf haar een warm gevoel van binnen, dat zelfs Papa zoo liet merken, dat hij blij was, dat ze weer in hun midden terugkeerde.
Na tafel was haar eerste gang naar boven, naar haar kamertje, 't was nog net, zooals ze het verlaten had, alleen stond op het ronde tafeltje in den hoek een nieuw, snoezig oud-Hollandsch kannetje, met frissche oranjekleurige tulpen gevuld. ‘Als welkom-thuis!’ zei Mama, die achter haar de trap was opgestegen, maar heel wat langzamer dan Dora's rappe voeten de treden waren opgevlogen.
Welkom thuis! Dat klonk in ieders stem, las ze op ieders gezicht. En toen ze zich 's avonds uitstrekte in haar eigen smal, houten ledikant, nam ze zich plechtig voor, in het vervolg zoo lief en goed mogelijk te zijn voor de huisgenooten, zich niet telkens door drift te
| |
| |
laten beheerschen, zooals vroeger nogal eens gebeurde. Tante Joop had nooit over haar te klagen gehad, - hier moest dit ook niemand meer behoeven te doen.
Ze sliep als een marmot, en bij het ontwaken, zag ze 's morgens tot haar schrik, dat het al kwart voor negenen was. Dien eersten morgen liet Ma haar maar lekker uitslapen; ze vouwde de handen achter het hoofd samen, en keek rond naar de bekende platen en schilderijtjes aan den wand. Ze had zoo'n prettig, dankbaar besef weer thuis te zijn, thuis, - waar het toch voor een jong meisje nog het allerliefste plekje op aard was.
Daar werd haar deur geopend, en keek Bets om den hoek.
‘Goeie morgen, Door; al wakker? Wat een slaapmachine! We zullen je vanmorgen maar verwennen, hier is een kopje thee en een beschuit. Pa is al weg naar kantoor, en Lo naar school. Je staat zeker zóó op?’
Dora zuchtte van welbehagen.
‘Dankje vriendelijk, Bets; wat zalig, zoo'n morgentractatie. Blijf je even bij me praten?’
‘Geen tijd, kindlief, de wasch is thuisgekomen, die moet gauw aan kant. Dat wordt nu gauw jouw werk, met Ma.’
‘Ja, - en jij vouwt inplaats daarvan de lakens en zakdoeken van je man. Ik zie je al rondploeteren in je kippehuishoudentje.’
Bets lachte, waarbij zich een paar kuiltjes in de wangen vertoonden.
‘Kom maar gauw bij ons kijken, als we eenmaal in ons eigen nestje zitten, dolle Dries. Als 't er op aan- | |
| |
komt, geloof ik niet, dat je in het laatste half jaar veel veranderd bent, al ben je een heel stuk gegroeid. Bijna even groot als ik. Werkelijk nu een jonge dame.’
Maar daar wilde Dora niet van hooren.
‘Geef jij me liever mijn kousen even aan, die zijn achter den stoel gegleden, en dan zal ik mijn hoofd zoo eens lekker in de kom met water dompelen; over een kwartier zie je me wel beneden verschijnen. Je hebt de ontbijttafel zeker al afgedekt?’
‘Ik was zoo vrij! Ma heeft een paar boterhammen voor je klaar gemaakt, die staan in de kast. Wij hebben de heele tafel noodig, uitgetrokken en wel, voor onze waschgeschiedenis. Nu, tot aanstonds.’
Bets ging weg, met het leege kopje, en Dora sprong uit bed, trok het rolgordijn omhoog, en plaste in de waschkom, dat de druppels in het rond spatten. Ze repte zich vlug, en glimlachend keken Ma en Bets elkaar aan, over een stapel lakens heen, toen ze de jonste uit het gezin, vroolijk zingend, de trap af hoorden springen.
‘De vader van Jaap Stoetema heeft een ezel gekocht,’ vertelde Lo aan de koffietafel.
‘Hoeveel zei je?’ vroeg Dora.
‘Eén!’ antwoordde hij, onergdenkend.
‘Dus dan hebben ze er nu twee!’
Lo nam een nijdige hap van zijn kadetje.
‘Twee, ja, als jij er bij staat!’ Hij had een helder oogenblik, geïnspireerd door de hatelijkheid jegens zijn vriend.
| |
| |
‘Dora!’ vermaande Ma, ‘je bent nog nauwelijks thuis, begint het plagen alweer?’
‘Wat moeten ze met een ezel doen?’ informeerde ze verder, het antwoord jegens Ma schuldig blijvend.
‘Mee uit rijden gaan natuurlijk. Dacht je, dat ze er mee gingen tennissen of knikkeren? Ze hebben een villa gehuurd in Bloemdorp voor den heelen zomer, en dan is het makkelijk om mee naar de stad te gaan. Rietje en Anton kunnen er dan 's morgens mee naar school, want Rietje mag van den dokter niet fietsen.’
‘Een villa gehuurd in Bloemdorp. Wat zalig!’ Dora ademde diep: ‘Ik wou dat ze me eens te logeeren vroegen.’
‘Dat begrijp ik! Ik ga er iederen Zondag heen, als het mooi weer is.’
Dora scheen over iets te peinzen.
‘Hij kan er wel aan het dichten gaan, in de vrije natuur.’
‘Spot er maar mee!’ Lo zei het gemelijk. ‘Je mocht willen, dat je het zoo kon. Als je hem zijn verzen hoort voordragen, zul je het lachen wel laten. En dan uit die nieuwe bundels gedichten, die hij pas voor zijn verjaardag gekregen heeft.’
‘Ik zal vragen ze van hem te mogen leenen.’
‘Nou, ik weet niet, of hij dat zal doen. Hij heeft ze pas.’
‘Aan mij wel!’ verkondigde ze overmoedig.
‘Komt hij vanavond soms hier?’
‘'t Kan wel, we moeten naar een vergadering, van de tennisclub.’
| |
| |
Nooit had Dora totnogtoe met verlangen naar Jaap Stoetema uitgezien, nu luisterde ze telkens, als de bel ging, of ze zijn stem ook hoorde. Eindelijk, daar was hij, en tikte aan de kamerdeur. Hij trof haar alleen.
‘Dag, Jaap!’ Haar stem klonk bijzonder hartelijk. ‘Elkaar in lang niet gezien, hè?’
Hij werd rood, scheen even van zijn stuk gebracht. 't Was een jonge dame die voor hem stond, en niet meer het kind, zooals hij het zusje van zijn jongeren vriend altijd had beschouwd.
‘Dag Dora. Welkom hier!’ Hij verslikte zich, begon te hoesten. ‘Gunst - wat ben jij veranderd.’
‘In mijn voordeel toch, hoop ik?’
Ze kon het niet laten, ze moest hem even plagen.
‘In je voordeel? O, natuurlijk!’
‘Je bedoelt, leelijker kon al niet?’
Hij keek hulpeloos rond.
Ze kreeg medelijden, vond zichzelf een spóók. Ze schoof een stoel bij:
‘Ga zitten, Jaap, Lo komt zoo dadelijk, hij is al een half uur geleden naar boven gegaan, om toilet te maken, zoo ijdel als jullie jongens toch ook zijn!’
‘Doe jij het dan in korter tijd?’
Ze trok een preutsch mondje.
‘Toiletgeheimen, Jaap!’
Jaap keek naar de punten van zijn glimmend gepoetste schoenen: hij was toch heusch geen sukkel, of ‘bloode jongeling,’ maar die Door was vandaag zoo puntig! Eu toch mocht hij haar zoo graag lijden!
‘Jaap, mag ik eens heel brutaal zijn?’
| |
| |
Wat een vriendelijke klank in haar stem: zou ze een nieuwen valstrik leggen? Je moest met haar een beetje op je hoede zijn.
Vragend zag hij haar aan.
‘Lodewijk zei, dat je zulke mooie dichtbundels had gekregen. Als je er eens eentje kunt missen, mag ik die dan inzien? Je krijgt het boek gauw terug, en ik ben er erg netjes op.’
‘O, natuurlijk, dat spreekt vanzelf. Ik zal ze morgen meenemen, dan kun je uitzoeken, welke je het eerst wilt hebben.’
‘Maar kun je er dan nu al een missen, heb je ze zelf al gelezen?’
‘O, niet heelemaal, maar dat hindert niet. Ik heb op het oogenblik toch niet zooveel tijd.’
‘Niet zooveel tijd?’ Ze zag hem onderzoekend aan. ‘Ben je soms aan een boek bezig, Jaap?’
Hij kleurde.
‘Ik aan een boek? Waar moet ik de begaafdheid ervoor vandaan halen?’
‘Nu, nu, niet zoo bescheiden. Ik heb wel eens gedichten, en ook nog schoolopstellen, van je gelezen, die ik je nooit in mijn leven zal nadoen.’
‘'t Zou wat, zoo'n versje. Prullaria!’
Ze hm-de.
‘Je bent veel te bescheiden, Jaap, of je doet maar zoo!’
Hij wist zoo gauw geen passend antwoord. Het was hem blijkbaar niet onwelkom, dat Lodewijk juist binnentrad.
| |
| |
‘Je hebt lang werk gehad, broertjelief,’ begroette Dora hem, ‘maar nu zie je er ook betooverend uit, om door een ringetje te halen. Wat heb je voor cosmetiek in je haar? 't Glimt achter je ooren als een kaarsenmaker zijn neus in de maneschijn.’
‘Cosmetiek! Dat heb je alleen noodig bij een snor,’ weerlegde Lodewijk.
‘Ja, en daar ben jij nog niet aan toe. Je hebt zelfs nog geen schaduw van een bewijsje van een haartje onder je neus. Maar jij, Jaap, - werkelijk - jij hebt de scheerbaas al noodig.’
‘Ga je mee?’ Lo trok zijn jas aan. ‘Door heeft het weer op haar heupen. Ze is niets verbeterd teruggekomen, eerder een graadje erger.’
‘Wijzer, moet je zeggen. Ik ben ook niet in een verbeterhuis of opvoedingsgesticht geweest. Veel pleizier op de vergadering, jongens, - o neen, ik bedoel: hééren!’
‘Ben je morgen thuis, Door, dan kan ik het boek wel even aanreiken.’
‘Gunst, Jaap, zoo gauw behoeft het niet, doe voor mij niet zooveel moeite.’
‘Niets geen moeite. Anders geef ik het wel even bij de deur af.’
‘O, heeft ze je al aangeklampt? Dat bespaart mij de moeite,’ zei Lo. ‘Nou, saluut!’ -
Den volgenden middag werd er een pakje bezorgd, netjes met een touwtje dichtgebonden, en met een lakje verzegeld. Mejuffrouw Dora Sandhuys, stond er in sierlijke krulletters als adres opgeschreven. Ze was juist
| |
| |
op haar kamertje bezig haar kleeren in de kasten te bergen; de koffer was drie dagen onderweg geweest, en alles zat leelijk in kreukels, met vouwen en plooien. Knier bracht het haar boven, gelijk met een blaadje waarop een kopje thee en een paar biscuits.
‘Knier, je bent een engel, zonder vleugels,’ prees Dora, dankbaar naar het dampende kopje grijpend; ‘zooiets doet een mensch goed, daar ga ik bij zitten. Wat heb je daar nog meer?’
‘Een pakkie. 't Werd net gebracht, en mevrouw zei, neem meteen maar mee.’
Dora draaide het om en om. ‘Wat is het? Ik ben niets te wachten. En verzegeld nog wel; 't lijken wel staatsgeheimen.’
‘'t Zal toch wel voor je zijn: je naam staat er tenminste op. Nou, ik moet me aardappels opzetten, zal ik het koppie weer mee terugnemen, of is het nog te warm om al op te drinken?’
‘O neen, niets te warm. Hoe heeter hoe liever. Dat valt goed in 't buikske! Hé, dat smaakt. Asjeblieft, Knier, en wel bedankt.’ Knier stommelde naar beneden. 't Was toch maar gezellig dat de jonge juffrouw, dat Door, der weer was. Ze had eerst niet geweten, wat ze tegen haar moest zeggen; na zoo'n lange afwezigheid van een half jaar leek het meisje haar zooveel grooter geworden. Dora was dadelijk de keuken binnengestormd:
‘Dag, Knier, hoe staat jou het leven?’
Knier had gauw een natte hand aan haar schort afdroogd, eer ze de haar toegestoken hand durfde vatten.
| |
| |
‘Dag ... dag... jongejuffrouw...’
Toen was Dora beginnen te lachen, helderop. Ze was immers weer thuis! Ze moest lachen om alles. Hoe was het mogelijk, dat ze het zoolang had kunnen stellen zonder alles hier, zonder Moeders gezicht, Moeders stem: dat ze geen heimwee had gehad, geen verlangen!
‘Asjeblieft Knier, als vanouds: Door! Als ik mijn haar opgestoken heb, zooals Bets, dàn mag je me bevorderen, eerder niet. Tot zoolang jongejuffrouwen we nog niet.’ -
Ze knipte het touwtje door, wikkelde het papier af, en vond drie boekjes. Eén ervan was nog niet eens opengesneden, daar had Jaap blijkbaar nog niet eens in gelezen. Had zij warempel de voorkeur er van! Haar oog viel op het titelblad: wat nu? Daarboven stond, met inkt, háár naam geschreven. ‘Voor Dora Sandhuys.’ En bescheiden, onderaan in een hoekje: van J.S.
Ze stond perplex. Wat een O. Wee'er, háár een boek cadeau te doen. Nu mocht ze zich wel afwennen, hem te plagen: goeie jongen was het toch. Hij stapelde vurige kolen op haar hoofd.
Zij borstelde het haar wat bij, dat door al dat gescharrel in de hangkast ruig was geworden, en ging met haar nieuw verworven schat naar beneden. Ze zou natuurlijk geplaagd worden door Bets, maar daar kon ze tegen.
Mama vond het ‘te erg’ van Jaap. ‘Had ze maar niet zoo dadelijk om die boeken gevraagd, hij zag nu, hoe ze er op gesteld was.
‘Maar Moedertje, ik kon er toch geen flauwe gedachte op hebben, dat hij er mij een cadeau zou doen! Ik
| |
| |
begrijp zelf niet, hoe hij het in zijn hoofd heeft gehaald. Als zijn Vader het hoort, vermindert die vast zijn weekgeld, of eischt van hem, dat hij zijn heele salaris thuis in bewaring geeft. 't Is gewoon een verkwister.’
Dagenlang vertoonde Jaap zich niet.
‘Niets dan schuchterheid,’ beweerde Dora, die hem graag wilde bedanken; ze vond het wat onbeleefd, een boodschap met Lo mee te geven. En er heen gaan? Misschien wisten ze bij Jaap thuis niets van zijn uitspatting. Ze schreef eindelijk maar een briefje en gaf dit aan Lo mee, toen hij naar zijn vriend ging. Lo kweet zich gewichtig van zijn opdracht. ‘Ik heb het hem gegeven, toen we alleen waren,’ zei hij, maar kreeg tot belooning: ‘Jakkes, wat doe je geheimzinnig, ik heb hem niet voorgesteld om samen weg te vluchten.’
‘'t Is bij jou ook nooit goed,’ meende Lo.
Spoedig kwam Jaap weer opdagen, en Dora stak hem gul de hand toe, en bedankte hem hartelijk voor zijn cadeautje, en Ma en Bets ondersteunden haar daarbij. Jaap weerde alles af, zei, dat het de moeite niet waard was, een aardigheidje, een kleine attentie, maar hij vond het blijkbaar tòch wel pleizierig, dat Dora er zoo mee ingenomen was. -
Ze was al gauw weer geheel op dreef, en het kwam haar werkelijk wel te pas, dat zij bij tante Joop een beetje had leeren aanpakken. Bets zat een groot gedeelte van den dag achter de naaimachine, of aan het tafeltje bij het raam, waar ze het volle licht had bij het gepeuter aan fijn borduurwerk of knoopsgaatjes. -
| |
| |
Ze had dadelijk een programma op zich genomen, evenals bij tante Joop, maar hier was het huishouden heel wat drukker. Het eten moest altijd stipt op tijd zijn, met het oog op papa's kantooruren aan de fabriek, en Lo's lessen. Maar dat redderen deed ze vrij wat liever, en het leek haar heel wat gezelliger, dan dat gebogen zitten over stapels linnengoed, zooals Bets deed. 't Werd ten slotte een manie, die je alleen te pakken kon krijgen, als ie aan je eigen uitzet werkte. Zelfs aan de koffietafel had Bets nog een handwerkje voor het grijpen liggen, als zij soms eerder klaar was, en de anderen nog wat natafelden, of bleven zitten praten. 't Was een ster voor een sprei, die eeuwig leek te duren, en nooit af dreigde te komen.
Aan tante Joop schreef ze lange brieven, ze leefde in gedachten nog echt met allen daarginds mede. En een brief van Wim, ingesloten bij een van zijn Moeder, wist ze hoog te waardeeren, want ze wist bij ervaring, hoe'n straf het voor het jongemensch was, iets dergelijks te schrijven. Twee zijdjes van een velletje postpapier, met hakerige, dikke letters volgekrast, toonden maar al te zeer de hooge graad van genegenheid, waarin ze zich van zijn kant mocht verheugen. - Een ansicht, waarop alleen maar een adres en zijn naam vermeld stond, was al een soort operatie voor hem, een belasting, die hem drie dagen buikpijn bezorgde. Hing hij soms, zich vervelend, landerig in een stoel, en zei zijn Moeder: ‘Hier, schrijf een paar lettertjes onder bij mijn brief,’ dan zat hij ineens recht, en had dadelijk een dringende bezig- | |
| |
heid bij de hand, die geen uitstel kon lijden, en geen tijd overliet, om een pen ter hand te nemen! - En nu aan háár twee zijdjes, waarop hij mededeelde, ‘dat hij rusie had gehad, met Jan de Weert, doch nu weer goed was,’ en nog meer dergelijke schokkende tijdingen.
't Was prettig, uit tante's brieven te lezen, dat ze nog gemist werd, en Wim het er telkens over had, dat ze maar weer terug moest komen. Enfin, dat hij zou gaan kwijnen of sterven van verlangen naar haar, dáár was ze niet bang voor, maar hij had haar toch blijkbaar als een lid van het gezin beschouwd. Nu, zijzelf zou ook altijd met pleizier terugdenken aan den huize Rolsing, als aan een tweede tehuis. Misschien zouden Oom en tante met het trouwen van Bets overkomen. Daar zou niet veel drukte van gemaakt worden, 't zou in besloten kring gevierd worden; de ouders van Gerard waren gestorven, en de twee broers, die hij nog had, beide in Indië. Een dinertje op den trouwdag, een instuif bij het aanteekenen, een receptie, - meer stond er niet op het programma.
Bets zou in de bruidsdagen gedeeltelijk zonder bruigom zijn; want twee dagen verlof met het aanteekenen. vier dagen voor den trouwdag en een klein reisje, - meer kon hij niet van zijn betrekking als leeraar losmaken.
|
|