Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdNadat van 1880 tot 1884 Schimmel en Ten Brink samen de redactie hadden gevormd, werd in 1885 deze uitgebreid met F. Smit Kleine en C.E. Broms. De laatste was hoofd van een importfirma, die met Zweden handelde. Hij was in de latere jaren een geregelde medewerker van Nederland geweest, die o.a. vertalingen leverde van Zweedse poëzie. Waarom deze uitbreiding aan de redactie was gegeven, blijkt niet, maar Ten Brinks verklaring, dat hij in de komende jaren niet kan meewerken heeft hierbij stellig een rol gespeeld. Overigens was Loman voortdurend ontevreden over de gang van zaken, waarbij hij zelf ook door slordig beheer en trage betalingen dikwijls moeilijkheden veroorzaakte. De nieuwe redactie is dan ook al evenmin een succes geweest, ondanks de goede vriendschap, die er tussen Loman en Schimmel (beiden woonden in Bussum) bestond. Uit een brief van 4 mei 1886 van Schimmel aan Loman blijkt, dat er spanning was tussen uitgever en redactie. Schimmel schrijft daar o.a.: ‘Er is misverstand tusschen U en de Redaktie. Er is door deze voorgesteld: haar een crediet van ƒ 3000 te openen, voor welk bedrag redaktie en medearbeiders zouden worden gehonoreerd. Gij refereert U aan den brief mij in der tijd geschreven. Daarin komt voor dat Ge ƒ 2400 als honorarium beschikbaar stelt voor de medearbeiders, wat met de ƒ 400.- toen aan de Redaktie betaald ƒ 2800.- uitmaakte. Het Redaktieloon werd met ƒ 200.- verhoogd toen er twee leden bijkwamen, zoodat Uwe uitgaven voor den inhoud van het Tijdschrift ƒ 3000.- bedroegen wat ook nu weder werd gevraagd. Uw bezwaar zal dus meer den vorm waarin de betaling verlangd werdt gelden dan de betaling zelve. Welnu, is dat zoo, dan is alle verschil op te heffen. In het belang van Uw Tijdschrift wilde men zich een geregelde afdoening van honoraria verzekeren; gij acht dit onnoodig. Ja eenigermate beleedigend! Het betreft hier alleen een kwestie van administratieven niet van literairen aard. Uw wille geschiede! De Redaktie vroeg beschikking over de presentexemplaren. Zij vroeg dat omdat zij in de eerste plaats niet kan weten wie dat voorrecht verdient. Nooit heeft zij daarvan een lijst ontvangen. Haar wensch vloeide voort uit haar belangstelling in Uw Tijdschrift. Gij oordeelt anders: zij dringt niet verder aan. De Redaktie vroeg machtiging om zich rechtstreeks in betrekking te stellen met Uwen ver- | |
[pagina 209]
| |
tegenwoordiger te Amst. omdat er een algemeene klacht in vroegere jaren oprees over het ongeregeld verschijnen der afleveringen, wat men zeer nadeelig acht voor het Tijdschrift; gij deelt niet in dat gevoelen: laat alles dus blijven als vroeger. De Redaktie vroeg naziening door U of een Korrektor van de laatste revizie, zoo als dat in vroegere jaren altijd het geval was, en meent dat te mogen blijven vragen. Het verbeteren van taal en stijl behoort zeer zeker bij haar thuis; maar ook het andere? Ik geloof dat de vijandelijke of laat ik liever zeggen, de niet meer vriendelijke stemming tusschen Uitgever en Redaktie thands voor een andere kan plaats maken. Wat de nieuwe Redaktieleden gaarne zagen geschieden en U dus vroegen - Gij meent dat zij het vorderden - meenden zij in het belang van Nederland te moeten vragen. Zij gaven mij te kennen dat zij blijde waren een weigering ontvangen te hebben, daar ze bij nader inzien tegen de moeite zelven opzagen. Ik sta geheel naast U in de beschouwing van den inhoud, en geloof dat allen nu in dat oordeel berusten. Het volgend nummer (dat van Mei) zal er reeds het bewijs van leveren’. (Letterkundig Museum) Intussen, ondanks alle bemiddelingspogingen van Schimmel, bleef het een moeilijke verhouding tussen uitgever en redactie. Op 8 oktober gaat er weer een lange brief van Schimmel naar Loman: ‘Ik geloof dat het beter is Uw schrijven van 4 dezer schriftelijk en niet mondeling te beantwoorden, te meer nu er zich weer een onaangenaam incident heeft voorgedaan. Gistermorgen toch ontving ik door Smit Kleine bijgaand briefjen van zekeren heer F.A. van Leeuwen, wiens bijdrage, reeds in Aug. 85 geplaatst, nog niet schijnt gehonoreerd te zijn. Dat niet tijdig honoreeren, de langzame behandeling der materieele zaken, de weinige koopmanschap in de uitgave van het Tijdschrift merkbaar, prikkelde de jongelui, die zoo graag Uw Tijdschrift steeds hoogeren rang zag[en] innemen tot ontevredenheid. Ik, die U reeds zoo lang ken, heb alle reden U als mensch en als ontwikkeld mensch te achten en op hoogen prijs te stellen maar tevens op geene verandering in Uw zijn als koopman te hopen, want ik moet erkennen dat de natuur U wel tot geleerde maar niet tot koopman heeft bestemd. Als jonge man zag ik dit reeds in U, als man van leeftijd is mijn jaren lange opvatting niet weinig versterkt. Ik houd er mij van overtuigd dat ik U niets nieuws vertel en ik wil nog daar bij voegen wat Gij U er zelven misschien niet bij vertelt, dat Gij te hoog staat om een goed handelaar te zijn. Zou het nu niet in Uw eigen belang zijn U los te maken van alle koopmans zaken? Om iets te beteekenen op welk gebied ook moet men alle krachten op éen punt saamtrekken’. Uit de verdere brief blijkt het wel, dat Loman zelf ook al in deze richting gedacht had. Hij meende echter, dat de redactie het tijdschrift zou kunnen overnemen, terwijl Schimmel aan een boekhandel de voorkeur gaf. Hij gaat dan verder: ‘Ik erken gaarne dat de tegenwoordige verhouding niet kan blijven voortbestaan; het tijdschrift zou er zeker door te gronde gaan. Ik blijf alleen aan, | |
[pagina 210]
| |
U ten gevalle: Smit Kleine en Broms willen gaarne zich terugtrekken; ten Brink ook maar kan niet om de U bekende redenen. Wat er ook gebeure, ik blijf U trouw, maar wat hebt Ge aan mij, die hoe langer hoe meer gevoel, dat saamtrekking van kracht in steeds engeren kring steeds noodiger wordt. Als leider eener Redaktie kan ik nog iets goeds doen, maar als werkend redakteur vermag ik weinig’. (Letterkundig Museum) Loman volgde Schimmels advies niet. Hij behield het tijdschrift en zocht een andere redactie. ‘Zoo als ik U reeds zeide’ schrijft Schimmel op 21 oktober, ‘heeft de Redaktie van N. geen oogenblik er aan gedacht een anderen uitgever te zoeken. Ik heb U een raad gegeven als vriend, maar zie nu dat Gij het Tijdschrift behouden wilt en een andere Redactie zoeken. Goed zoo: nu komt er ten minste wat licht in het donker en kan er een eind komen aan het ellendig gekibbel waarvan ik U de schuld niet alleen geef. Mijne pozitie was reeds lang onhoudbaar maar wordt nu veel bete?’. (Letterkundig Museum) Zo volgde in 1887 op de vierhoofdige redactie de eene redacteur Mr. van Loghem, die vele jaren de redactie zou blijven voeren. Een nieuwe periode begon voor ‘Nederland’, zonder Jan ten Brink in de redactie, zonder Huet, die op 1 mei 1886 gestorven was, als medewerker. | |
250Amice! Ik heb naar uw vriendelijk aanbod over het honorar. van de 2 vel in het Januari nummer gedisponeerd, maar om u te toonen, dat ik weet te rekenen, heb ik die twee vel op het oude tarief van ƒ 40 gesteld, omdat ik in 1884 ze schreef.Ga naar voetnoot325 Nu is mijn vriendelijk verzoek of gij ook voor Februari dezelfde vergunning wilt schenken. Ik heb dan het vervolg van drie vel. Gij doet er mij een aangenamen dienst mee. Ik moet er u bij zeggen, dat dit werk, tot mijn leedwezen, het laatste zal zijn, voor 1885 en dat ik in 1886-1887 - D.V.! - waarschijnlijk ook niet zal kunnen meêarbeiden aan Nederland.Ga naar voetnoot326
Steeds
Leiden, 10 dec 84 | |
[pagina 211]
| |
|