Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdHet jaar 1880 was voor Huet een jaar van grote produktiviteit. Naast kleinere stukken publiceerde hij zijn grote studies over Dante en Milton. Het stuk over Shakespeare en dat over de Belgische feesten van 1880, beide in begin 1881 in Nederland verschenen, vulden zijn Indische krant al in de maanden oktober tot december van het jaar daarvoor. Op 4 maart 1880 schrijft hij aan Ten Brink: ‘Hierbij voor het Aprilnummer (desverkiezend) van Nederland een woordje over mevrouw Van Westrheene's nieuwen roman.Ga naar voetnoot268 Die dame bezit een ongemeen talent, dunkt mij. Zoudt gij haar niet kunnen bewegen, haar eerst-volgend oorspronkelijk werk aan Nederland af te staan? [...] Over een paar maanden hoop ik voor Nederland gereed te komen met een opstel over Milton. Zoolang ik de litteratuur over dat onderwerp niet althans gedeeltelijk doorgeworsteld ben, kan ik U alleen kleinigheden beloven.’ (Brieven II, blz. 159). Op 1 mei schrijft hij andermaal aan Ten Brink: ‘Tevens hierbij voor Nederland (die aankondiging der dissertatie van Van der Vlugt scheen mij bij nader inzien voor Nederland ongeschikt, en ik zond haar daarom aan den Gids, die buitendien aanspraak had op eene kontra-beleefdheid) het eerste gedeelte van mijn opstel over Milton.Ga naar voetnoot269 Het tweede gedeelte, ongeveer van gelijken omvang, voor een volgend nummer. Onder het zamenstellen heb ik mijzelven een- en andermaal verwenscht, dit onderwerp ter hand genomen te hebben. Milton is niet, als Homerus of Dante, een gesloten boek voor wie niet wat Grieksch of wat Italiaansch verstaat. Alle Nederlanders lezen tegenwoordig Engelsch, en er bestaan over Milton zoovele uitstekende engelsche, fransche, duitsche boeken of studien, dat ik eigenlijk niet regt weet, om welke reden ik mij ben gaan mengen in dat koor. Of liever, ik heb het misschien te veel om mijzelven, te weinig om mijne lezers | |
[pagina 172]
| |
gedaan; en daarvoor word ik nu gestraft. Ook mag ik mij misschien troosten met de gedachte, dat er Nederlanders gevonden worden, die over Milton druk medepraten, maar hem niet gelezen hebben. Voor dezulken althans kan mijn opstel van nut zijn.’ (Brieven II, blz. 166). | |
187Parijs, 1 Mei 1880. WelEdele Heer, Voor vijf gulden per blad heb ik op verzoek van den heer Funke den herdruk van mijn geschrift over Italië gekorrigeerd. Op dezelfde voorwaarde ben ik bereid, dit ook den herdruk van het ‘Land van Rubens’ te doen.Ga naar voetnoot270 Zoo U daarmede genoegen neemt, zend mij dan slechts een exemplaar ad hoc, ingenaaid of in losse bladen, opdat ik mijne korrekties daarin aanteekene. Aan Dr. Ten Brink zend ik voor ‘Nederland’ het eerste gedeelte van een opstel over Milton. De uitgever Cornélis, te Brussel, Office de Publicité, zou, aangespoord door den heer Ch. Ruelens, wel lust hebben, voor zijne rekening het ‘Land van Rubens’ in het Fransch te doen vertalen. Doch hij zou tevens willen, dat een uitgever te Parijs de helft der kosten voor zijne rekening nam. Ofschoon dit mij toeschijnt, eene onmogelijke voorwaarde te zijn, en er dus van de zaak zeer vermoedelijk niets komen zal, zou ik toch gaarne vernemen, hoe U, als eigenaar van het kopijregt, wenschen zoudt, dat casu quo gehandeld wierd. Voor zoo ver ik weet, kan een nederlandsch uitgever in Frankrijk of Belgie geen eigenlijk gezegde regten doen gelden; maar het zou toch niet meer dan billijk zijn, dat de vormen in acht genomen werden. Ik zal zorg dragen, dat U op 1 Junij te Amsterdam beschikken kunt over het door de firma Ernst en Co. aan U verschuldigde. Wederkeerig verzoek ik ulto Junij (desverkiezend per wissel) afrekening van het wegens ‘Nederland’ aan mij verschuldigde, eerste halfjaar 1880. Met beleefde groeten hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd Saint-Michel |
|