Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 163]
| |
Huet had op 2 november 1879 aan W.W. van Lennep geschreven: ‘Ik ben zeer gevoelig voor de beleefde toezending Uwer overzetting van Hyperion. Nadat ik zelf haar gelezen, en nog eens op nieuw van Keats genoten had, heb ik haar ter lezing gegeven aan een landgenoot hier, die Keats tot heden alleen van hooren zeggen kende. Op den uitslag der genomen proef kunt U roem dragen. Ik ontving Uw werk terug met eene warme dankbetuiging niet alleen, maar het bleek mij, dat, dank zij Uwe vertolking, de gedachte van Keats onmiddellijk begrepen en zeer bewonderd was. Mijns inziens is dit de beslissende toetsteen voor de vertaling van een dichtwerk. Ik eerbiedig de mij onbekende redenen, die U weerhouden hebben, deze met zoo veel liefde bewerkte proeve af te staan aan een tijdschrift. U kent ‘Nederland’ en weet dus ook, hoe zeer dit maandwerk behoefte heeft aan degelijke bijdragen. Zoo mijne aanbeveling U bewegen kon, Uw Hyperion in ‘Nederland’ te doen verschijnen, dan houd ik mij overtuigd, dat de uitgever Loman U erkentelijk zijn zou. Zelf doe ik wat ik kan om ‘Nederland’ te ondersteunen; maar nog verschijnen vaak afleveringen, die op waardiger wijze gevuld hadden moeten worden. Mag ik de vrijmoedige opmerking maken, dat Uwe vertaling mij toeschijnt, fraaijer te worden, naarmate gij voortgaat en vordert? U zult zeggen, dat dit slechts natuurlijk is. Dat is het ook. In vs. 2 en 3 van den eersten Zang vind ik de lage ligging van Saturnus' ‘lair’ niet aanschouwelijk genoeg door U aangeduid. Die aanduiding mag niet ontbreken. De diepte toch der vallei is oorzaak, dat de ochtendkoelte er zich niet doet gevoelen, de middagzon er niet schijnt, de avondster er niet zigtbaar is. In vs. 9 laat U de pluim ontroofd worden aan het zaad, terwijl bij Keats het zaad aan de pluim ontroofd wordt. Dit kan echter ook hieraan liggen, dat door U aan eene uitgebloeide paardebloem gedacht is’. (Letterkundig Museum). Blijkbaar was Van Lennep niet geheel afkerig van een plaatsing in Nederland, maar wenste hij ook zijn aantekeningen geplaatst te zien. Huet schrijft tenminste op 9 november 1879: ‘Hoewel ik slechts mede-arbeider van ‘Nederland’ ben, geen redakteur of mede-redakteur, durf ik bijna verzekeren, dat noch de heer Ten Brink noch de heer Loman bezwaar zullen maken tegen het plaatsen van Uw ‘Hyperion’ met de aanteekeningen. In eene der laatstvorige afleveringen werd eene studie van Prof. Thijm over Gerard Lairesse opgenomen, insgelijks met aanteekeningen. Ook kan niemand er tegen hebben, dat Uw woord vooràf, tot de leden van het bij Prof. Thijm vergaderend gezelschap, behouden blijve. Ik voorzie veeleer, dat deze zijdelingsche mededeeling de algemeene belangstelling wekken zal. In elk geval zult U met den heer Loman, persoonlijk, U gemakkelijk verstaan kunnen. Loman doet wat hij kan om goede bijdragen voor zijn tijdschrift te bekomen. Wijzig dus, beperk, breid uit, naar het U goeddunkt, en gun den lezers van ‘Nederland’ het genoegen, kennis te maken met Uwe vertaling.’ (Letterkundig Museum). | |
[pagina 164]
| |
170Parijs, 20 November 1879 WelEdele Heer, Hierbij de kopij van een artikel over Dante, voor een volgend nummer van ‘Nederland’.Ga naar voetnoot256 In dank ontvangen het gebonden proef-exemplaar Land van Rubens. Nog van niemand in Nederland of Belgie aan wie ik verzocht een present-exemplaar te zenden, ontving ik berigt van ontvangst. U zult mij zeer verpligten, door de verzending der present-exemplaren zoo veel mogelijk te bespoedigen. Mevrouw Bosboom-Toussaint o.a., van wie ik gisteren tijding had, was nog niet in het bezit van het voor haar bestemde. Gebonden present-exemplaren wensch ik niet toe te zenden. Evenmin verlang ik gebonden exemplaren voor mij zelven. Zend er mij svp. zes, ingenaaid, in een pakje per spoortrein, grande vitesse. Ik ben thans in het bezit van de papieren, betrekking hebbend op de 100 naar Batavia gezonden exemplaren, aan Ernst & Co. Vindt U goed, dat de verzending geacht worde, te hebben plaats gehad 1 Oktober jl., en dat, in verband daarmede, de termijn van betaling gesteld worde op 1 Junij 1880? Gaarne verneem ik van U, of wij hierin akkoord gaan. Hoogachtend
147 Bd Saint-Michel.
PS. - De heer Mr. W.W. van Lennep, te Amsterdam, zond mij zijne vertaling van Keats' ‘Hyperion’. Ik moedigde hem aan, haar U als bijdrage voor ‘Nederland’ aan te bieden. Deze vertaling verdient zeer, dunkt mij, in ruimer kring gelezen te worden.Ga naar voetnoot257 |
|