Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdHuet, die aanvankelijk in zijn brief van 17 februari 1879 aan Loman had verklaard zijn roman Jozefine alleen maar als boek en niet in Nederland te willen publiceren, was nu al weer van juist de tegenovergestelde mening. Hij had op 21 juli mevrouw Bosbooms oordeel over een aanbieding van het manuscript aan Nederland gevraagd en uit zijn brief van 24 augustus aan haar blijkt wel, dat zij het hem afried. Desondanks schrijft hij op 20 september aan Ten Brink: ‘Zoodra ik | |
[pagina 153]
| |
gereed ben met een paar kritische opstellen, thans onder handen, zal ik voor Nederland de kopy mijner laatste indische novelle (Jozefine) herzien: een vervolg, of eigenlijk een voorspel, van Robert Bruce's Leerjaren. Ten einde niemand noodeloos te ergeren, zal ik veranderen wat voor veranderen of weglaten vatbaar is. Den hoofdpersoon van het verhaal (Jozefine's vader) houd ik voor goed geteekend. Aan het overige hecht ik niet’. (Brieven II, blz. 133-134). En in een brief van 20 oktober 1879, eveneens aan hem gericht, heet het: ‘Mijn eenmaal gegeven woord omtrent Jozefine (wist gij, dat mevrouw Garibaldi óók Jozefine heet? de zijne en de mijne font la paire) neem ik vooralsnog niet terug. Doch vindt gij het aanmoedigend, over de tong te gaan, zooals nu weder die heer van het Rotterdamsch Nieuwsblad mij laat doen? ... Het groote publiek in Nederland en ik, wij denken blijkbaar geheel verschillend over letteren, kunst, en zedelijkheid. Zij lezen den Bijbel; lezen Homerus, Dante, Shakespeare, het Nevelingen-, het Roelandslied, Reinaert de Vos. Doch er schijnt een deksel op hunne oogen te liggen. Zoodra iemand in verstaanbaar hollandsch het waagt, aan groote kunst te doen, dan raadplegen zij alleen hunnen toorn. Zoo hebben de Engelschen in het begin dezer eeuw, met Southey aan het hoofd, Byron en Shelley verketterd. Zal ik daar noodeloos tegen ingaan? Heb ik met Lidewijde niet reeds genoeg leergeld betaald? Moet nu ook Jozefine nog komen?’ (Brieven II, blz. 135-136). | |
154Parijs, 24 Julij 1879. WelEdele Heer, Per keerende post ontvangt U blad 12 terug. Telkens als mij eene proef gewordt, zal ik die per omgaande terugzenden. Doch ik bid U, laat mij minstens twee proeven blijven ontvangen. Zoo de drukker het ernstig wil, kan dit gemakkelijk dus geregeld worden. De revisie van blad 11 had reeds gereed kunnen zijn. Andere geschikte prenten dan die der Belgique Illustrée, zijn mij niet bekend. Ik geef in overweging, zich te bepalen tot een nieuw portret van Rubens, tegenover den titel. Zulk een portret (eene voortreffelijke oude kopergravure, naar eene teekening van Rubens zelven) bezit het Kabinet Plantijn-Moretus te Antwerpen, conservator Max Rooses. Daarnaar zou door Flameng, of een ander man van naam, eene ets kunnen gemaakt worden.Ga naar voetnoot243 Of wel, U zoudt, behalve het portret, als premieplaat kunnen geven eene fotografie naar het altaarstuk van Rubens, boven het graf in de antwerpsche Sint Jacobskerk. De antwerpsche fotograaf, bij wien deze afbeelding (naar eene teekening of regtstreeks) te bekomen is, heet Tessaro, meen ik. Op prenten zonder kunstwaarde kunt U geen prijs stellen. In Nederland worden, voor zoover ik weet, geen teekenaars of graveurs gevonden, die doordrongen zijn van den geest van het Vlaamsche, hetzij schilderijen, architektuur, of beeldhouwwerk. Ook op dat gebied bestaat er eene soort van nationale antipathie tusschen Noord en Zuid. | |
[pagina 154]
| |
Met leedwezen zal ik mij in afleveringen zien kappen. Het boek is van de soort, die achter elkander gelezen willen worden, dunkt mij. In Indie kan men van boeken in afleveringen geen enkel exemplaar aan den man brengen. Het best worden daar verkocht kompleete werken, netjes gebonden, zonder platen. Ook naar Belgie kunnen geen afleveringen gezonden worden. Er zijn daar vier personen, aan wie ik een exemplaar schuldig ben, en waarvan twee (de hoofdbibliothekaris Ruelens en de onderbibliothekaris Hiel)Ga naar voetnoot244, beiden te Brussel, de verspreiding gaarne bevorderen zullen. Mij komt het voor, dat de beste wijze van uitgeven zijn zou, terstond kompleet, in een eenvoudigen band, met een onuitgegeven portret van Rubens tegenover den titel, en verder niets. Ik dank U voor Uw genadig oordeel over mijn werk. Moge het publiek het met U eens zijn! Hierbij weder eenige kopij voor een volgend nummer van ‘Nederland’. Misschien zal het goed zijn, het stukje vooraf ter lezing te zenden aan Dr. Ten Brink, want ik zeg over Zola dingen, waarmede hij het mogelijk niet eens is.Ga naar voetnoot245 Van het plan om mijne inleiding op de geschiedenis der Bruce's afzonderlijk uit te geven, zie ik vooreerst af. Zoo U het verhaal gebruiken kunt voor Uw tijdschrift, dan is het tot Uwe dienst. Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd St. Michel. |
|