zeggen, dat Opzoomer mijn geestelijke vader is, aan wien ik op de akademie alles verplicht ben. Het artikel van zijne dochter is meesterlijk, voor zoover ik het ken. Ik heb Huet de redaktie willen overdoen, maar hij heeft het geweigerd. Later is hij er op terug gekomen, toen maakte ik echter de konditie, dat mijn werk altijd geplaatst zou kunnen worden en dat ik een deel van het honor. zou behouden. Ik weet niet hoe het juist is geweest, maar van achteren beschouwd laat ik de zaak liever zoo als zij nu is. Tenzij Gij mij liever ter zijde wildet schuiven? Kan ik dit denken? Ik geloof het niet.
Groetend
tt
Jan ten Brink.
den Haag.
1 Paaschdag [= 13 april] 79.