Eene materiële reden, die mij doet aarzelen reeds dadelijk te beginnen, is dat ik hier op dit oogenblik niemand aan de hand heb, die afschriften zou kunnen maken van de kopij, welke ik naar Indie zend. Met den aanvang van 1880 zou ik daarop gewapend kunnen zijn. Zulk een kopiïst is onontbeerlijk, en zijn salaris zou begrepen moeten zijn onder de kosten van het tijdschrift.
Tegen eene overeenkomst als die der firma Van Kampen met den ‘Gids’ zou ik geen bezwaar hebben; dan alleen, dat daarbij de waarde der kopij geheel en al voor memorie wordt uitgetrokken. Dit heb ik altijd eene onjuiste becijfering gevonden. Bij het opmaken der rekening aan het eind van het jaar, zou aan mijne kopij zeker minimum van waarde moeten toegekend worden. Bijv. ƒ 1 per pagina druks. Eerst bij die grens zou mijne eventuële verpligting tot bijpassen, en evenzoo mijn eventueel regt op de helft der winst moeten aanvangen.
Ik geloof, dat dit punt overweging verdient.
Mijn denkbeeld zou zijn (dit in vertrouwen), aan het tijdschrift den naam te geven van ‘de Nieuwe Gids’, niet in polemischen, maar in opbouwenden zin. De ‘Gids’ was, bij de oprigting, een goed tijdschrift. De ‘Nieuwe Gids’ zou moeten zijn een, terugkeeren tot dat goede, waarvan wij in de laatste jaren, afgeweken zijn. Kon ik maar een tweeden Potgieter of een tweeden Bakhuizen van den Brink vinden, om met mij zamen te werken!
Laat mij U ook zeer in het algemeen mogen vragen, of U bereid zoudt zijn, het korrespondentschap mijner Bataviasche Courant, thans waargenomen door den heer W.C. de Graaff te Haarlem, te rekenen van 1 Januarij 1880 met de uitgaaf van het nieuwe tijdschrift te verbinden? Indien U alleen uitgever zijt, geen boekhandelaar, dan zou dit bezwaarlijk gaan. Zijt U daarentegen tevens boekhandelaar, dan zou de kombinatie welligt tot stand kunnen komen.
Met beleefde groeten, hoogachtend
Uw Dw. Dr.
Cd. B. Huet
147 Bd Saint-Michel.