Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdNaar aanleiding van Lomans bezwaren had Ten Brink aan Jorissen op 15 oktober de volgende brief geschreven: ‘Amice! Ik zie mij verplicht u iets onaangenaams te melden. Loman, uitgever v. ‘Nederland’ zond mij uw stuk toe, met groote bezwaren tegen de plaatsing. Ik bemerk, dat uwe studie voor ¾ uit hoogst merkwaardige fransche brieven bestaat - en dit is bij den uitgever het bezwaar. De lezers van ons tijdschrift zullen wel Fransch kennen, maar zoo wetenschappelijk is Nederland nog niet, dat wij enkel op de achting der wetenschap mogen rekenen - de meeste lezers vragen iets anders. Lomans finantieel belang in het spel zijnde durf ik hem geen ongelijk te geven, hoezeer het mij spijt. Uwe studie zou uitmuntend passen voor Fruins tijdschrift, voor Nederland is zij te veel wetenschappelijk. Gij weet hoe zeer ik uwe medewerking op prijs stel. Onverdeeld gaf ik steeds mijne goedkeuring, als er het minste van uwe hand kwam! Op hoop dus, dat Gij mij de vrijmoedige en onverbloemde mededeeling mijner meening niet euvel zult nemen, trouwens dit mag ik zelfs van een man als gij, niet veronderstellen. Nederland ten zeerste aanbevelend, van harte tt Jan ten Brink’. (Letterkundig Museum). Dat Jorissen een lastige en niet alleen geldelijk veeleisende auteur was, blijkt wel uit het antwoord op deze brief (ongedateerd): ‘Am. Ik ben het volstrekt niet met U eens en ik acht, dat gij 't publiek van N. te laag schat. Namelijk, het publiek, dat in 't laatste jaar dit tijdschrift ter hand neemt. Doch al hadt ge gelijk, dan nog zou ik deze maatregel niet kunnen goedkeuren. Een medewerker, op wien men prijs stelt, verzoekt men wel: geef mij in 't vervolg wat minder zware stukken, maar men weigert hem niet de plaatsing. Het spreekt van zelf, dat zoo gij meent dat stuk, dat reeds gezet is te moeten weigeren, mijn relatie tot N. ophoudt. Zelfs al was het waar, wat gij zegt, dan nog zou dit een enkele maal geen bezwaar zijn. Bij zoo veel beuzelarij kan een enkel zwaar stuk geen kwaad. tt. Theod. J. | |
[pagina 108]
| |
Dit stuk deugt niet voor het door u genoemde tijdschrift. Ik maak dezen brief nog even open: P.S. Laat dit stuk in 't November nommer komen, dan zal ik de rest achterwege houden. Mij dunkt - dit is de billijkste schikking’. (Letterkundig Museum). | |
106Amice! Inliggende brief van Jorissen noopt mij u voor te stellen. 1oZijne medewerking op te geven en naar uw meening te handelen - of 2ohem zijn zin te geven en alleen dit stuk en geen vervolg er van te plaatsen: Een van beide moet geschieden.Ga naar voetnoot199 Beslist Gij tot het eerste, dan lijdt Nederland schade door Jorissen te verliezen. Besluit Gij tot het tweede, dan hebben wij een artikel met wat veel fransche brieven en dat komen wij wel te boven. Wanneer gij tot het tweede besluit en voor Huets novelle liever die v. Otto plaatst dan kan Huet met 1 Dec. komen. Mijn advies zou zijn Jorissen te behouden. Zijn toon is wel niet beleefd, maar er zijn lezers en abonnés, die prijs op hem stellen. Wees zoo goed uw besluit mij zoo snel mogelijk meê te deelen, dan zal ik hem andwoorden en tevens een woord zeggen over de ‘beuzelarij’ daar hij van spreekt. Van harte
18 Okt 78. den Haag. |
|