Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdOp 15 juli 1878 schreef Huet aan Ten Brink: ‘Ik bezit eene vertaling van Sandeau's fraaije novelle: Jean de Thommeray. Wilt U daarmede eene proef nemen voor het nommer van 1 September? Zoo ja, dan is zij tot uwe dienst. De bedoeling is, dat de vertaling zich aankondige als van mij. Door dit als regel aan te nemen, zullen anderen zich misschien opgewekt gevoelen, het voorbeeld te volgen.’ (Brieven II, blz. 81).
In het artikel Kwaadwillig stoken in het Handelsblad van 18 juli wordt scherpe kritiek uitgeoefend op een artikel in het Algemeen Dagblad van Nederlandsch Indie waarin naar aanleiding van het huwelijk van prins Hendrik met een Duitse prinses gezegd wordt: ‘Het denkbeeld eener annexatie door Pruisen, namens Duitschland, is in Nederland reeds zóó populair, dat een huwelijk meer of minder als eene onverschillige zaak beschouwd wordt’. Verder wordt uit hetzelfde artikel aangehaald: ‘Als een donderslag bij onbewolkte lucht, heeft door het zelfgenoegzaam Nederland de tijding weerklonken, dat op de bloemententoonstelling te Gent de Haarlemsche bloembollen het hebben afgelegd tegen de Gentsche. De Nederl. bollen zijn geslagen door de Belgische ... Zoo verdwijnen allengs al Nederl. oude gloriën. Onze handel, onze scheepvaart, onze nijverheid, onze kaas, onze haring, onze boter, niets wordt door een nijdig lot ontzien. Thans zijn wij ook onze bollen kwijt’. Ten slotte wordt uitvoerig gesproken over een artikel van Huet van enige dagen | |
[pagina 99]
| |
later, waarin over het ministerie Kappeyne gezegd wordt: ‘De Koning had de samenstelling van een nieuw ministerie evengoed aan zijn rijpaard kunnen opdragen’ en waar onder verwijzing naar Maurits en Willem III de Koning wordt aangespoord de Kamer uiteen te jagen. ‘Aan een Koning, die niet het algemeen stemrecht invoert en ministers, die aan de leiband der Tweede Kamer loopen, der Tweede Kamer naar de oogen zien, niet ontslaat, aan een Koning, welke niet in dien geest de regeering wilde aanvaarden, zouden wij ons vertrouwen moeten ontzeggen ... Wij zouden in dat geval moeten beproeven, ons los te maken uit het Nederlandsch staatsverband en burgers van een land te worden, waar de regeerders toonen, hunne roeping ernstig te beseffen.’ Het artikel in het Handelsblad eindigt aldus: ‘Wanneer een journalist zijn gaven misbruikt om Nederland's kolonie tegen het moederland op te stoken, wanneer hij geen gelegenheid verzuimt om land en volk te beleedigen, wanneer hij al sarrend en met de grofste persoonlijkheden en in de ruwste woorden den souverein tot een coup d'état aanmaant, dan is het waarlijk niet te verwonderen, wanneer men in Nederland hem de minachting toont, welke hij verdient. De heer Busken Huet is Nederland's eerste criticus en beste prozaschrijver, maar van oudsher schat men bij ons karakter hooger dan talent. Onze Indische landgenooten kunnen er zeker van zijn, dat 's heeren Busken Huet's puntige stijl niet verhindert, dat men in Nederland vol weerzin de schouders ophaalt over zijn dollemanspolitiek en kwaadwillig stoken’. | |
94Parijs, 2 Augustus 78. WelEdele Heer, Voor het September-nummer van ‘Nederland’ heb ik den heer Ten Brink de vertaling eener beroemde novelle van Sandeau aangebodenGa naar voetnoot184; en volgens afspraak zend ik U daarvan hierbij de kopij, onder kruisband. De bedoeling is, door het stellen van mijn naam aan het hoofd der vertaling, anderen aan te sporen dit voorbeeld te volgen. Ik zelf zou nog kunnen leveren: de vertaling van een tooneelstukje van Mürger, en van een der kleinere komedies van Molière.Ga naar voetnoot185 Sandeau's novelle moet gegeven worden in één nummer. Daarom heb ik er zoo veel mogelijk in geschrapt. De proef wensch ik te ontvangen te Brussel, poste restante. Gelief het adres | |
[pagina 100]
| |
te laten luiden: Cd. B. Huet. De bijvoeging van Busken, voluit, geeft aan de vreemde postkantoren somtijds verwarring. Ziet U echter kans, met de proef gereed te komen vóór 12 dezer, zend haar dan svp. naar Parijs, Tot en met den 12den ben ik hier. Behalve den ‘Bretonschen Jonker’ zal ik voor het nummer van September (met de ‘Dorpsvertelling’ wil de heer Ten Brink tot Oktober wachten) ook nog iets voor den Kunst- en Letterbode geven, en bovendien, zoo ik er mede gereed kan komen, iets over het Internationaal Letterkundig Kongres, dat in Junij hier gehouden is. U behoeft niet te vreezen, dat ik de polemiek van het HandelsbladGa naar voetnoot186 mij te zeer aantrek. De oneer is aan Amsterdam, hoofdstad des Rijks, zetel eener Universiteit. Het moest niet zijn, dat eene zoo kwalijk geschreven Courant te Uwent den toon geeft. Teregt onderstelt U, dat de drie punten, genoemd in Uw schrijven van 29 dezer, voor mij niet van overwegend belang zijn. Ik laat U vrij, 1o eerst aan het drukken te gaan, wanneer U de kopij kompleet in handen heeft, 2o zelf den datum der uitgaaf te bepalen. Ook stem ik 3o er in toe, van de twee maanden vooruitzending naar Batavia, er één te laten vallen. En is de zaak nu hiermede geregeld? Verpligt mij svp., door mij dit per omgaande te doen weten. Ik ben aan het vaststellen mijner reisroute; en van de vraag, of ik mij al dan niet zal hebben voor te bereiden tot schrijven, hangt het af, of ik sommige dingen zal gaan zien of niet gaan zien. Meld mij svp. meteen de goede ontvangst van bijgaande kopij; want dit exemplaar is het eenige overdrukje in mijn bezit. Met beleefde groeten hoogachtend Uw Dw. Dr.
147Bd Saint-Michel. |
|