Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermdIn deze brief is sprake van de laatste vier bladen van Robert Bruce. In een brief van 19 juni 1878 aan Jan ten Brink verklaart Huet het volgende: ‘Zoo Robert | |
[pagina 91]
| |
Bruce, na de vier vel die Loman thans nog in petto heeft, - voor Julij en Augustus onderstel ik - tijdelijk gestaakt wordt, dan ligt dit alleen hieraan, dat de hoofdstukken, die ik nog in portefeuille heb, in nog mindere mate dan die, welke ik gaf, een afgerond geheel vormen. Minstens zes maanden heb ik noodig, om met een tweede gedeelte gereed te komen; en dan nog zal die stap voorwaarts een stap achterwaarts zijn: want ik begon in Nederland niet met het begin, maar met hetgeen op de inleiding volgt. Die inleiding (een zelfstandige eerste periode) ben ik bezig te voltooijen; doch dit is geen soort van werk, waaraan ik achter elkander kan voortschrijven. Uw oordeel is gunstig: maar hoe oordeelt het publiek? Dit kan ik alleen van de buitenwacht vernemen, en daarmede moet geduld geoefend worden. Laat mij dus s.v.p. rustig voortgaan, met mijne Bruce's in stilte proeven te nemen op den openbaren smaak in Nederland en - mijne eigen geschiktheid. Omtrent geen van beiden ben ik in mijn gemoed ten volle verzekerd...’ (Brieven II, blz. 76-77).
Op 20 mei 1878 schrijft Huet aan Mevrouw Bosboom: ‘Om op het kongres terug te komen, ik geloof niet, dat daar voor Nederland, of voor de kleinere staten in het algemeen veel te oogsten zal vallen. De Franschen schijnen tot bescherming van het auteursregt eene algemeene bepaling in het leven te willen roepen, die voordeelig zal zijn voor hen, leveranciers van romans en tooneelstukken aan de geheele wereld. Doch welke reciprociteit kunnen zij de andere volken aanbieden? Buitenlandsche bellettrie wordt door hen maar zelden vertaald. Hollandsche bijna in het geheel niet. Uw Majoor Frans is ook in dat opzicht een witte raaf. Enfin, we zullen zien.’ (Brieven II, blz. 75). | |
84Parijs, 11 Junij 1878. WelEdele Heer, Komt U te eeniger tijd te Parijs, dan zal Uw bezoek mij zeer aangenaam zijn. Verzuim echter niet svp., overeen te komen omtrent dag en uur. Door bezigheden ben ik dikwijls verhinderd. Met de vier laatste bladen van ‘Rob. Br. L.’, gekorrigeerd, zend ik U voor ‘Nederland’ de kopij van een opstel, dat eigenlijk bestemd was voor het 4de deeltje der nieuwe reeks mijner ‘Litt. Fantasien’. Van den heer FunkeGa naar voetnoot170 ontving ik de verzekering, dat zoo U hem vergunning vroeg, deze beschouwingen over de Dorpsvertelling alvast in Uw tijdschrift te plaatsen, dit verzoek zou worden toegestaan. U kunt dus zonder vrees voor weigering, U tot hem wenden. Dank voor de gezonden tijdschriften. Dat van het Kon. Inst. voor Indische taal-, land- en volkenkunde is het eenige, geloof ik, wat mij nu nog ontbreekt. Om te beginnen, stel ik mij voor, telkens over elk tijdschrift iets algemeens te zeggen, om | |
[pagina 92]
| |
naderhand in de gezamenlijke massa alleen op de bijzondere artikelen te wijzen, die aandacht eischen. Met dat opstel over Jacob Geel kan ik niet naar wensch gereed komen. Dit dus later. Ook moet de Dorpsvertelling voorgaan, met het oog op Funke's beleefdheid. U kunt niet gemeend hebben, dat die aankondiging van Keller's ‘Servetje’, in den Kunst- en Letterbode van 1 dezer, van mij is.Ga naar voetnoot171 Mijns inziens is dat de toon niet. Ik heb het ‘Servetje’ met genoegen gelezen, en vind het voor de litteratuur eene onverschillige zaak, of Keller al dan niet slag heeft van toasten instellen. Het antwoord, dat U van Tjeenk Willink bekwaamt, komt mij twijfelachtig voor. Ik geef in overweging, U zonder iemands tusschenkomst regtstreeks tot jufvrouw Potgieter te wenden (Leidsche Gracht, bij de Prinsengracht). Deze zal dan, vermoed ik, spreken met den heer Kruseman of den heer Zimmerman.Ga naar voetnoot172 Het schijnt mij ondenkbaar, dat T.W. het uitsluitend regt van beschikking zou hebben. Het zou mij leed doen. Ons publiek leert op die wijze nooit, Potgieter waarderen. Heden heeft hier eene voorloopige zamenkomst plaats van het internationaal Kongres over den litterarischen eigendom.Ga naar voetnoot173 Het zal mij benieuwen, of dit iets geeft. Voor zoo ver ik de kwestie begrijp, schijnt het belang der kleine Staten mij toe, niet op dien weg te liggen. Meld mij svp. met één woord de goede, ontvangst mijner kopij, die eigenlijk Funke's kopij is. Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr.
147 Bd. Saint-Michel. |
|