Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
drukte kopij mijner novelle ‘Uit Robert Bruce's Leerjaren.’ Het is een vierde of vijfde deel van het geheel. Aangenaam zal het mij zijn, proef met kopij te ontvangen. Overigens neem ik de vrijheid, te verwijzen naar mijn vorig schrijven. Met bijzonder genoegen las ik in den Gids van Februarij het artikel ‘Het onuitsprekelijke’, door Prof. A.D. Loman.Ga naar voetnoot106 Waarom verschijnen zulke stukken niet in Nederland? De heer A.D. Loman is immers uw broeder? Het eenige wat mij in Uw tijdschrift hindert, is het gezelschap der meeste medewerkers. De redakteur zou ook zelf beter stukken leveren, zoo hij zich beter omringd gevoelde. Dr. Ten Brink's ‘Wandelingen door Parijs’ zijn beneden de aandacht; althans het gedeelte daarvan, hetwelk in het Februarij-nummer het licht zag. Het Maart-nummer heb ik nog niet ontvangen. Het is eenigzins eene cirkelbeweging. Zoolang de redakteur zuik werk levert, zullen geen ernstige nieuwe medewerkers komen opdagen. En omgekeerd, zoolang de ernstige medewerkers wegblijven, zal de redakteur zich niet inspannen. U moest beproeven, dunkt mij, uit dien cirkel te geraken. Ten behoeve van een bundel, dien Ds. Berman dezer dagen bij Funke uitgeeft, vroeg en kreeg ik per omgaande eene novelle van de dame, die zich Constantijn noemt, auteur van ‘Hilda’.Ga naar voetnoot107 Zou dat geen goede medewerkster voor U zijn? En Huf van Buren, schrijver van ‘Eene Kroon van Gelderland’?Ga naar voetnoot108 En C. van Nievelt?Ga naar voetnoot109 En de Indische dame M.C. Franck, die eigenlijk Vanger heet (geloof ik) en in Den Haag woont?Ga naar voetnoot110 Ik noem maar eenige namen. En De Brieder?Ga naar voetnoot111 Indien dan Prof. Loman, Prof. A. PiersonGa naar voetnoot112, Prof. VerdamGa naar voetnoot113, en andere nieuwe | |
[pagina 66]
| |
docenten der Amsterdamsche universiteit, óók van tijd tot [tijd] iets wilden leveren, dan zou er in het tijdschrift wat beweging komen, en Dr. Ten Brink de dingen minder langs zijn kant laten gaan. En wat dunkt U van Jufvr. Opzoomer? Waarom is van haar ‘In dagen van strijd’ nog geen goede aankondiging in Nederland verscheenen?Ga naar voetnoot114 Misschien zou dit een middel zijn, haar aan het tijdschrift te verbinden, evenals Mevr. Bosboom-Toussaint. Een der professoren, die ik noemde, zou daarvoor de aangewezen persoon zijn. Prof. Opzoomer dweept zóó met zijn dochter, dat eene grondige beoordeling van haar werk (met Huf van Buren's roman verweg het fraaiste, wat 1877 in Nederland opgeleverd heeft), het tijdschrift ook in dien kring ongetwijfeld goed zou doen. U kunt niet klagen, dat de Gids U vóór is, noch met novellen (wat is dat nu weder in het Maart-nummer voor eene novelle, ‘Aan de Grenzen’?)Ga naar voetnoot115 noch met boekbeoordeelingen. Maar het is te weinig, niet achteraan te komen. U moet iets doen, om zelf aan de spits te geraken. Zou Prof. FruinGa naar voetnoot116, te Leiden, Jufvr. Opzoomer's roman niet willen aankondigen? Of Prof. VethGa naar voetnoot117, die vroeger in den Gids goede aankondigingen der romans van Freijtag schreef? Enfin, indien het kwâjongensachtige, dat Nederland thans aankleeft (kwâjongensachtig zonder geest en zonder stijl), niet langzamerhand verdwijnt, dan zie ik het einde van het gesukkel niet. Of is het te veel gevergd, dat er in het geheele rijk althans één leesbaar maandwerk zal gevonden worden? Overtuigd dat U deze opmerkingen, die alleen het belang der zaak mij in de pen geeft, ten goede houdt, heb ik de eer mij hoogachtend te noemen
Uw Dw. Dr..
147 Bd. Saint-Michel. |
|