Brieven aan de uitgever van het tijdschrift Nederland 1873-1886
(1965)–Jan ten Brink, Cd. Busken Huet– Auteursrechtelijk beschermd53Parijs, 9 January 1878 WelEdele Heer, Ik wensch voor Nederland niet anders te werken dan met het ernstig doel, door het geven van een goed voorbeeld anderen aan te sporen. Gunstige uitzonderingen niet te na gesproken, het gezelschap is, om te beginnen, deplorabel. In de eerstvolgende maanden kan ik niets leveren, wat niet reeds in mijne Bataviasche Courant verschenen is. Later wèl. Het honorarium is eene bijzaak; moet althans beginnen dit te zijn. Is zelfs ƒ 40 te veel, dan kunt U minder geven. Ik heb liggen: een opstel over het Parijsche Salon van 1877Ga naar voetnoot92, een opstel over een boek van Ernest Renan en een boek van Louise von FrançoisGa naar voetnoot93, een tien- of twaalftal hoofdstukken uit een roman, dien ik eenmaal hoop te voltooijen.Ga naar voetnoot94 Door het opnemen dier stukken in February, Maart, April enz., zoudt U het publiek kunnen toonen, dat ik een ernstig medearbeider wensch te zijn, en Nederland allengs een ander en een beter tijdschrift worden moet. Mijn doel kan niet wezen, nu in het eene, dan in het andere tijdschrift, een enkel opstel te plaatsen. Goed werken kan ik slechts voor één orgaan. Er moet, al bemerkt de lezer dit niet aanstonds, zamenhang wezen in hetgeen ik schrijf. Beslis nu zelf, of dit met Uwe inzigten overeenkomt. Zoo ja, dan zal ik U zoo mogelijk elke maand het beste zenden wat ik heb, en zorg dragen, voortaan afschrift te houden van geschikte stukken, opdat U Indie vóór kunt zijn in het vervolg. Op behoud van kopijregt stel ik alleen prijs, wanneer het opstellen betreft, die, zoo als dat over Rubens, tehuis behooren in eene eventueel aan te vullen serie mijner Litterarische Fan- | |
[pagina 60]
| |
tasien. Verschijnt er iets van mij in Nederland, waarvan U het kopijregt wenscht te bezitten, dan verneem ik dit wel nader van U. Aan den eenen kant begrijp ik niet, hoe Uw tijdschrift kan blijven bestaan, indien het honorarium nog beneden de ƒ 40 gaat. Doch tevens wil ik doen wat ik kan, om door het leveren van beter werk, aanspraak te verkrijgen op eene billijker belooning. Dat boekje over Parijs en Omstreken zal door Funke worden uitgegeven, eenigzins als vervolg op mijne Italiaansche Reisherinneringen. Ik twijfel of het geschikt zou zijn geweest, bij gedeelten in een tijdschrift te verschijnen, telkens met eene maand tusschenpoos. Voor toezending van het door U bedoeld adres van den Boekhandel houd ik mij aanbevolen.Ga naar voetnoot95 Ten aanzien van bovengenoemden roman, waaraan ik reeds sedert verscheiden jaren werk, behoor ik nog te zeggen, dat het een verhaal is, bestemd om als spiegel te dienen van het Nederlandsch leven van 1840 tot 1870. De hoofdstukken, die ik heb liggen, vormen in zichzelf een geheel. Het is in zekeren zin het Tweede Boek. Het Eerste Boek is onderhanden, en zal óók op zich zelf staan.Ga naar voetnoot96 Voor één doorloopend verhaal is het plan te groot. Daarom wil ik het splitsen, en bij gedeelten uitgeven, zooals ik in Indie begonnen ben, met dat Tweede Boek te doen. Met beleefde groeten, hoogachtend Uw Dw. Dr
|
|