De gouden bruiloft van Kloris en Roosje
(1791)–Gerrit Brender à Brandis– Auteursrechtvrij
[pagina 93]
| |
Eerste tooneel.
neeltje. (gaande in gepeinzen over het Tooneel.)
Alles is rondsom mij verheugd: ik alleen ben het niet. Al mijne Vrienden en Buurmeisjens komen met Linten en Bloemen gesierd, en ik..... ach! mij staat alles tegen. Maar wat heb ik ook aan zulke luchtige bonte Kleuren..... evenwel jaagt mijn Moeder mij voord. Wijze: a Quel maux il me livre.
Zon 'k mij met Bloemen sieren,
Hellas! om Krelis dood te vieren!
Zij die mijn hart verrukken,
Die bloeijen op zijn Graf.
Verr' van die af te plukken,
Zal 'k haar met traanen drukken.
En doet men mij Vreugd vertoonen,
Smart zal dit Hart bewoonen,
Zij drukt mij even straf.
***
Om 't droevig hart te treffen,
Zal ik mijne onschuld steeds bezeffen.
Mijn boezem zal zich streelen,
Met blanke Lelieblaên.
Een Roosjen zou verveelen,
'k Moet het met Teeuwis deelen.
En 't zou verwelkt blaedloos hangen.
Moet hij mijn Trouw ontvangen,
Dan vangt mijn ramp eerst aan.
***
| |
[pagina 94]
| |
Een Duizendschoon vol traanen,
Zal mij tot stillen rouw vermaanen.
Taxis, Rosmarijn zal bloeijen,
Zo verr' mijn oog maar ziet.
't Viooltjen zal steeds groeijen.
Ik het met traanen sproeijen.
'k Zal 't bitter der Kamill' vereeres.
Maar boven dien waardeeren
De Bloem Vergeet mij niet.
Maar wat kan mij dat alles toch baaten? Is Krelis daar om minder dood? zal ik de Vrouw van Teeuwis niet moeten zijn? - Maar, Antje zei: ik moest maar gerust zijn, Teeuwis zou mij niet krij gen, al stond hij op zijn Hoofd. Wat heeft ze daar dan meê gemeend? - Wat? - Niets! Zij zal het alleen gezegt hebben om mij voor een oogenblik gerust te stellen; gelijk een Kussentje met Kruiden voor de Hoofdpijn, op dat dezelve thans zoude ophouden, om in een volgend kwartier zo veel te heviger weêr te komen. Want als Krelis dood is, en dat hij dood is, zegt zij zelfs, en alle menschen met haar, - dan is Teeuwis....ach! Teeuwis..... | |
Tweede tooneel.
neeltje, teeuwis. (opgeschikt.)
teeuwis. (waanende dat zij hem geroepen heeft.)
Hier ben ik - Hebt gij mij ai lang geroepen?
neeltje. (vol verdriet.)
Ik? - U?
teeuwis.
Nu, hebt gij niet Teeuwis geroepen? - Ik hiet immers Teeuwis? | |
[pagina 95]
| |
neeltje.
Nu, ja; ik heb u genoemd, - genoemd - dat gij mij alleen zoudt laaten.
teeuwis.
Zo, dus heet men iemand, die 'er nog niet is, dat hij ons alleen zal laaten.
neeltje.
ô Ja; en op dat gij zien moogt dat het ernst is, zo zal ik u alleen laaten.
teeuwis. (haar tegenhoudende)
Neen, blijf. Ik wil.....
neeltje
En ik niet. Ik wil toch reis zien wie mij dwingen zal?
teeuwis.
Ik, ik, ik. Ik wil niet te vergeefch gekomen zijn; uw Moeder moet mij niet te vergeefsch hier gestuurd hebben........ (zij wil zich losscheuren, doch hij houdt haar vast.) Niet van deeze plaats! Jak en Rok zullen eer in mijn hand blijven.....
neeltje.
Een vriendelijke wijze om zijn liefste tegen te houden!
teeuwis.
Als de Moolen niet maalen moet, dan zet men hem vast.
neeltje.
Laat mij los, zeg ik u.
teeuwis.
Blijf hier, zeg ik.
neeltje.
Nu, wat begeert gij dan? | |
[pagina 96]
| |
teeuwis.
Dat zult gij hooren, zeg eerst of gij blijven wilt.
neeltje.
Als ik moet.
teeuwis.
Als gij moet? -? Dus ben ik genoodzaakt u geduurig vast te houden. Gij moet willen.
neeltje.
Nu, dan wil ik, als het niet anders kan zijn.
teeuwis.
Top! een......
neeltje.
Er geen boete op te zetten, anders....
teeuwis.
Nu, top dan!
neeltje(onwillig.)
Top!
teeuwis.
Maar......
neeltje.
Laat mij toch los, ik zal blijven.
teeuwis (zijne armen uitgestrekt houdende, op dat zij hem niet zal ontloopen.)
Zeg eens, waaröm loopt gij weg?
neeltje.
Mij dunkt dat gij dat makkelijk kunt weeten. Om dat ik niet gaerne ben waar gij zijt; en bij elke voetstap die ik nader tot u kom, geduurig wensch, dat hij mij hondert meilen van u mogt verwijderen.
teeuwis.
Ha, ha, ha, ha! Wij zullen elkander wel nader komen. Wagt maar! | |
[pagina 97]
| |
neeltje.
Zoo veel te slimmer.
teeuwis
Men weet wel, wat de Meisjens daar meê zeggen willen, als zij roepen: wilt gij wel heengaan.... (hij zingt) , Ik ben zo lang niet bij u geweest. Kom hier, kom hier, kom hier.
neeltje.
Daar zullen wij dan de proef van neemen. (Zij vil hem ontloopen doch hij houdt haar tegen.) Teeuwis! gij scheurt mij mijn rok van het lijf,
teeuwis.
Gij doet moeite te vergeefsch. Men laat den Vogel niet vliegen, die men in zijne hand heeft...... Maar ik merk het nu eerst.... de Meisjens moeten een beetjen beschaamd zijn, als zij de Bruid zullen worden.
neeltje.
ô Ik schaam mij slechts voor mij zelve, dat ik uw Bruid zal moeten worden.
teeuwis.
Ha! ha! ha! ha! - Als een Meisjen de Bruid Wordt dan is zij altijd beschaamd. Dan moet zij haar bakkesjen in plooi houden, en niet hooren noch zien van het geen een ander spreekt of doet. En wanneer men haar iets van het huwelijk verteld, dan moet zij, in plaats van lagchen, haar voorschoot voor haare oogen houden. Zij moet dan geheel niets weeten, zelfs niet eens dat de Meisjens veinzen kunnen; maar dat weet zij, dat de Ojevaar de Kinderen brengt. | |
[pagina 98]
| |
neeltje.
Ik weet niets, en mag en wil ook niets weeten: en wel het minste van u.
teeuwis.
En het geen gij niet weeten wilt, dat moet gij weeten, ja van mij weeten. Maar laat dat zo zijn. Het zal u gaan... gelijk de Kreeft. Alles ziet thans zwart aan u: gij kruipt telkens agter uit; maar het helpt niet. In den Ketel moet gij; ô hoe schoon zal het roode Bruidsrokjen u daarna staan!
neeltje.
Ach! het zal mij heeter bij u worden, als de Kreeft in kookend Water: maar dat zeg ik u, dat ik u zo lang zal knijpen, als ik kan, tot gij mij zult laaten loopen.
teeuwis.
Nu, geen gekheid, meisjen! Daar, zie; een heele mand vol Bloemen, om u eens netjens op te schikken: zie eens welk een menigte! - Een Os zou 'er zich zat aan kunnen eeten, al moest bij op onze Bruiloft geslagt worden.
neeltje.
Nu, dan zouden ze toereikend zijn voor uw hoofd, indien gij lust hadt om u op te schikken.
teeuwis.
Niet te spotten! (Hij houdt haar de Mand met Bloemen voor.) Wilt gij Bloemen, of niet?
neeltje.
Ik wil ze niet.
teeuwis.
Waaröm niet Meisjen? | |
[pagina 99]
| |
neeltje.
Om dat ik ze niet ter Markt wil brengen.
teeuwis
Neem 'er de beste uit, en schik 'er u mede op.
neeltje.
Voor wie?
teeuwis.
Voor mij.
neeltje.
Voor u. Dan had gij brandneetels moeten brengen.
teeuwis.
Om mij de vingers te verbranden? - Maar laat eens zien hoe zij u zullen staan. (Hij hopt haar met de mand met bloemen naar, en wil een bloem op haar borst steeken.)
neeltje.
Wilt gij 't wel laaten?
teeuwis.
Een mooi ruikertjen op uw borst.
neeltje, (zij keert zich om en neemt hem de mand af.)
Geef hier dan. (zij werpt de mand met bloemen naar zijn hoofd.) En neem ze weder!
(zij wil wegkopen, doch haar Moeder ontmoet haar aan het eind van het Tooneel.)
| |
Derde tooneel.
elsje. neeltje. teeuwis.
teeuwis.
Hou tegen, Moeder! hou tegen. | |
[pagina 100]
| |
elsje.
Hoe! Wat is 'er te doen? - Waar naar toe Neeltje? - Waar naar toe?
neeltje.
Gij hebt mij belast, mij een weinig op te schikken.
teeuwis.
En mij, dat ik haar daar de Bloemen voor zou brengen. Daar liggen zij...
elsje.
Op den grond?
teeuwis.
Ja, eerst naar mijn hoofd .... en toen op den grond. Zo aangenaam zijn mijne geschenken.
elsje.
Hoe! wat is dat? Neeltje.
neeltje.
Wat? Wat? Dat hij met mij den gek scheert.
elsje
Hoe zo?
teeuwis.
Dat ik baar een geheele mand met Bloemen breng.
neeltje.
Ja, Bloemen, zo als men ze van het weiland afmaaid - Klaver en Boterbloemen, en Gras, ....
teeuwis.
Zijn 'er geen Zonnebloemen meê onder? de schoonste Bloemen uit mijn Tuin.
neeltje.
Ja, om dat zij de grootste zijn, en gij alles naar uw hoofd afmeet. - Waar zou ik die Bloemen toch steeken, dat zij mij het halve lijf niet bedekken? | |
[pagina 101]
| |
elsje.
Niet zo vinnig. Kant gij de beste niet voor u uitzoeken?
teeuwjs.
Dat zeg ik ook.
neeltje,
Dan had ik lang moeten zoeken: liever ga ik en haal 'er een paar uit mijn Tuintjen, dat mijn overleden Krelis nog beplant heeft. Ik was reeds op weg, toen die Kaerel.....
elsje.
Wilt gij wel zwijgen? - Gij zult mij van Krelis niet meer spreeken, anders........ (Krelis sluipt achter over het Tooneel, en verbergt zich in een Boschjen.)
neeltje.
Wel nu, mag ik niet van hem spreeken, dan wil ik toch aan hem denken.
teeuwis.
Denk aan hem zo veel als gij wilt: daar gij mij toch neemen moet, zo is het mij het zelfde, of 'er een Spinnekop over uw deken, of Krelis naam door uw hersenen loopt.
elsje.
En gij zult noch van hem spreeken, noch aan hem denken. Teeuwis, - Teeuwis zeg ik u, is nu uw Bruidegom.
neeltje.
Ja, om dat hij mij den Huwelijkenstaat zo lieflijk voorsteld. Noch maar een kleine poos geleden, heeft hij mij een Kreeft genoemd. - (Elsje ziet Teeuwis eenigzins scherp aan.) Ja, ja, een Kreeft | |
[pagina 102]
| |
die zwart was, en in kookend water moeit geworpen worden, op dat hij rood zou worden. Dus wil hij mij martelen, gelijk een arme Kreeft, (zij weent.)
teeuwis.
En hebt gij niet gezegt, dat gij mij, gelijk een Kreeft zoudt knijpen?
neeltje.
Wel nu, wanneer ik een Kreeft moet wezen, dan wil ik ook als een Kreeft doen.
elsje.
Wees toch niet zo dwaas Neeltje. Gij ziet wel dat Teeuwis daar meê spotte; en spotternij moeten de Meisjens leeren verstaan. Kom, wees een gehoorzaam Kind, en raapt de Bloemen weêr op.
neeltje.
Mij dunkt dat Teeuwis dat beter zou staan, als mij.
teeuwis.
Ik heb ze toch niet op den grond geworpen, .....
elsje.
Neeltje heeft gelijk Teeuwis. Wees niet zoo stijf: raap ze op!
teeuwis.
Om ze mij weêr naar 't hoofd te laaten gooijen? (Hij raapt de Bloemen op.)
elsje, (ter zijde tegen Neeltje.)
Nu Neeltje, draagu verstandig. Uw goede Grootvader verheugt zich zo zeer; wij alle verheugen ons, en gij moet onze vreugde niet bederven. Alles zal vergeeven en vergeeten zijn......
neeltje.
Ja, deedt Grootvader niet zo..... | |
[pagina 103]
| |
elsje.
Nu, begint de oude wildzang niet weêr.
teeuwis (Steunende.)
ô Mijn rug! Niets valt mij zo moeilijk als het bukken.
elsje.
Kom hier Teeuwis; geef Neeltje de hand; en wees goede vrienden. (Neeltje treed agterwaards.)
teeuwis.
Zie, daar hebje de Kreeft al weêr.
elsje.
Nu, uw hand hier, Neeltje (zij vat Neeltje bij de hand.)
teeuwis.
ô Wie kan zulke gekheden maaken. Als zij mij de hand niet geeven wil, dan neem ik dezelve, en de Kop 'er bij. (Hij loopt naar haar toe om haar te kussen. Krelis die intusschen agter haar genaderd is, geeft Teeuwis in haare plaats de hand, ontvangt de kus die zij ontwijkt, op zijn wang, en geeft Teeuwis daar een oorvijg voor.)
| |
Vierde tooneel.
krelis (Hij heeft een zwarte Plaester op zijn gezicht, die hij 'er echter afneemt, zo dra hij Elsje en Teeuwis weggejaagt heeft.) de voorige.
elsje, neeltje, teeuwis, tegelijk. Een Geest! Een Geest! (teeuwis loopt het Toonesl rond, en eindelijk door een der uitgangen 'er af. elsje loopt naar huis.
| |
[pagina 104]
| |
neeltje valt in onmagt op eene graszode, die aan een der zijden van het Tooneel is. elsje loopt na haar toe, knielt nevens haar, neemt haare hand, waait haar met zijn' hoed, en wendt alles aan om haar weder tot zich zelven te brengen.)
krelis.
Neeltje!... Neeltje....! lieve Neeltje! - ô Ziet eens.... ik... ben... Krelis..... niet de geest van Krelis! Ik leef nog.... ik boosaartig mensch! dat ik u zoo heb doen schrikken!.... (Zij haalt diep adem.) Ach! mijn Neeltje ademt! - Zij leeft. - Nu, hoort gij Neeltje?... Ik.. Ik, uw Krelis ben hier... ik ben het zelfs....
neeltje.
Ach!.... Krelis!.... Zij gij niet dood?.... Zijt gij geen geest?
krelis.
Neen; ik leef, ik ben gezond en frisch, en bemin u meer dan ooit. Wilt gij uwe oogen niet gelooven, zo geloof uw gevoel. (Hij kust haar.)
neeltje.
ô Ik begin weêr te leven; zo mij - de vreugde niet doodt. (Zij omhelst hem.) Krelis! lieve Krelis! mijn vreugde! mijn geluk! Gij leeft nog? - En zijt hier?.... Ach, hoe is dat moogelijk! Zijt gij hier? en blijft gij hier?
krelis.
Zo lang ik leve.
neeltje.
ô Vreugde boven vreugde! welk een verdriet hebt glj mij niet veroorzaakt! Eerst onder de Soldaaten dienst te neemen; daarnaa geen enkel woord te | |
[pagina 105]
| |
schrijven! ô Krelis! als ik daar aan denk, dan kan ik nauwelijks gelooven, dat gij mij waarlijk ooit hebt lief gehad.
krelis.
Pijnig mij niet, Neeltje. Ik heb mijne dwaasheid duur genoeg betaald. Als gij alles wist.....
neeltje.
Nu, ik wil alles, ik moet alles van u weeten. Tot op dat oogenblik heb ik nog niet recht kunnen hooren, waaröom gij onder de Soldaaten hebt dienst genoomen, daar ons Huwelijk zo nabij was. Gij schreeft zekerlijk, in den beginne, dat gij onder de Wervers vervallen waart, maar...
krelis.
Ik zal het u alles vertellen: Gij weet. Wijze! Nous Pleurons tout l'etriste etats.
De aanstaande Kermis is 't drie jaar
Dat ik, in Stad, eens vrolijk waar.
Men moet èèns vrolijk wezen.%
'k Zag daar de Kraamen, Spullen staan,
En was bezweet en moê van 't gaan.
Dat komt van 't vrolijk wezen. %
***
Geheel vermoeid van al 't plaizier
Nam 'k in de Bok een glaasjen bier:
Die dorst heeft mag wel drinken.%
Daar voegde zich verheugd en blij
Een Heer in 't groen naast mijne zij:
Die dorst heeft mag wel drinken.%
neeltje.
ô Als dat eens een verkleedde Soldaat was geweest! | |
[pagina 106]
| |
krelis.
Zekerlijk was het zulk een Menschen jager: doch ik hield hem enkel voor een Haazen jager: Hij sprak van honger en van dorst
Schonk mij Augurken, Wijn en Worst:
Ik at en dronk met vreugde.%
Straks voegde zich, ook even blij,
Nog een paar Heeren nevens mij.
Dit gaf ons nog meer vreagde.%
neeltje.
Ja, ja; alle goede dingen bestaan in drieën. Eèn schelm was te weinig. Mijn arme Krelis, mijn hoofd begint 'er reeds van te gloeijen.
krelis.
Straks dronk men Bier met Brandewijn,
Om nu eens regt verheugd te zijn.
't Hoezé klonk door de Kamer.%
Het glas was naauwlijks uit de hand,
Elk dronk; het heil van 't Vaderland!
't Hoezée klonk door de Kamer.%
neeltje.
En merkte gij het verraad noch niet? - ô Krelis! Krelis!
krelis.
Wat zou ik merken? Ik wierd heel warm, en vol van moed,
Men at en dronk voor niet, en goed.
Mijn dorst kwam telkens weder.%
Ik schreeuwde meê tot 'k niets meer zag,
Viel van de bank met eene slag:
Toen kwam mijn dorst niet weder.%
neeltje.
ô Die Schelmen hadden zekerlijk iets in het | |
[pagina 107]
| |
Bier gedaan, dat u naar het hoofd liep; want anders heb ik u nooit dronken gezien. Maar hoe ging het verder?
krelis.
'k Ontwaakte, dwaalden en bevond
Mij zelf berooid op vreemden grond.
Mijn hoofd deed me alles vreezen.%
'k Ontmoette nu-mijn Officier,
Die schonk me een blaauwe Rok, voor Bier,
Zei, dat 'k Soldaat moest wezen.%
neeltje.
Ach! ik word 'er koud van.
krelis.
Ik zwoer en vloekte kris en kras.
Dat zulks gansch tegen reden was.
De stok werdt opgeheven.%
Men klopte en schopte mij vrij lank,
Bond me op de Brits - een harde bank.
Om dus bewijs te geeven.%
neeltje.
ô Ik beef 'er van. Het is of ik voel, hoe zeef het u deedt.
krelis.
Hier lag ik, heigende van dorst,
Kreeg water en hard brood, voor worst.
'k Wierd moedloos en vol vreezen.%
'k Verfoeide nu den Brandewijn,
En wat mij eerst tot lust kon zijn.
'k Nam dienst om vrij te wezen.%
neeltje.
Ach! als ik dat alles geweeten had, zou ik van angst gestorven zijn. De Hemel zij dank dat gij weêr hier zijt! Maar zullen ze u niet weer komen haalen? | |
[pagina 108]
| |
krelis (haar zijn ontslagbrief geevende, in welke zij iets bromt, als of zij leest.)
Daar Lees!
neeltje.
ô Daar staat: ‘wegens ziekte en onvermogen buiten staat om te dienen.’ - Zijt. gij niet weêr geheel en al gezond?
krelis.
En, als ik het niet ware, zoud gij mij dan niet willen hebben?
neeltje.
ô Ja, mijn waarde Krelis! krom en lam zoudt gij mij nog liever zijn dan Teeuwis. Maar.... wanneer zij hooren, dat gij weêr gezond zijt?
krelis.
Wees gerust. De drank is betaald.
neeltje.
Zo veel te beter. Maar welk een afschuwelijke plaester hadt gij over uw gezicht, toen gij ons zo verschrikte?
krelis.
Ik had van Antje gehoord, dat Teeuwis mij den Kop door een Dragonder midden door had laaten houwen: en dus begeerde ik de eerste maal jurist zo voor hem te verschijnen, als hij mij geschilderd hadt.
neeltje.
Van Antje, zegt gij? Wist Antje dat gij nog leefde? en dat gij bier waart? | |
[pagina 109]
| |
krelis
Zekerlijk.
neeltje.
Dat booze Vrouwspersoon! Dus heeft zij door het valsch bericht van uw dood, mij zo veel smerte veroorzaakt; daar zij mij zo veel vergenoegde oogenblikken had kunnen verschaffen? Dit vergeet ik van mijn leven niet.
krelis.
Neen, Neeltje, Antje heeft het zeer wel met u gemeend. Zij wilde uwe vreugde, door mijne onverwagte terugkomst vergrooten; en ik wilde mij liever overtuigen,dat Krelis u meerder waard was, dan Teeuwis met alle zijne goederen.
neeeltje.
Dus hebt gij ooit een mistrouwen kunnen hebben, dat ik u niet meer beminde?
krelis.
Konde ik wel anders, daar ik in het naaste Dorp hoorde, dat gij heden met Teeuwis de Bruid zoud worden. Doch dit alles is nu voorbij. | |
BeurtzangWijze: On ne peut elever l'Envance.
Ik leef nog en bemin u teder,
Ja zelfs teedrer dan voorheen,
Al mijn leed is nu reeds geleên;
Neeltje bemint mij, en ik haar weder.
Gij kunt mijn rampen nooit bezeffen.
Gij weet niet hoe de Vreeze moet treffen,
Schoon zij de Hoop geleidt,
In uwe afwezenheid.
De vrees vervuld het harte
beide, bis.
Wekt minnenijd en smarte.%.
Dan wordt de vreugd haar plaats ontzeidt.%
| |
[pagina 110]
| |
beiden.
Ik leef nog en bemin u teder,
Ja zelfs teedrer dan voorheen.
Al mijn leed is nu reeds geleên,
Neeltje } bemint mij en ik { haar } weder.
Krelis } bemint mij en ik { hem } weder.
neeltje.
Nooit heb ik u voor ontrouw versleeten,
'k Hield u voor dood - niet voor vergeeten.
Gij leeft, ik ben gerust,
Mijn kwelling is gezust.
De nevelen verdwijnen.
De zon zal strak weêr schijnen.
krelis.
De nevelen verdwijnen,
De zon zal strak weêr schijnen.
beiden.
Gelede kwelling baart nieuwen lust.
***
Ik leef nog en bemin u teder,
Ja zelfs teedrer dan voorheen.
Al mijn leed is nu reeds geleên,
Neeltje } bemint mij en ik { haar } weder.
Krelis } bemint mij en ik { hem } weder.
| |
Vijfde tooneel.
krelis, neeltje, antje,
antje.
Ha! ha! Lustig duifjens, lustig! - Nu Neeltje, heb ik mijn woord gehouden? | |
[pagina 111]
| |
keeltje.
Zoo gehouden, dat ik geen Zuster meer zou kunnen beminnen als u - maar ook zo gemarteld - dat 'er geen kwaader Schepsel bijna te vinden is. - Zijn Broeder dood te slaan.....
krelis.
Ja, en hem zo lang in 't Graf te laaten onwentelen.
antje.
Ik zou u al eerder opgewekt hebben, indien ik niet gemerkt had, dat andere Lieden zoo slim als ik geweest waren. Gij waart dood, eer ik de hand aan u sloeg. Teeuwis en Elsje hadden hun slag reeds geslagen, en deeze moest ik toch eenigen tijd die vreugd laaten genieten, om haar naderhand zo veel te meer te straffen.
neeltje.
Ik vergeef het u, om dat het zo wel is afgeloopen.
krelis.
Ja, dit moest vooraf gegaan zijn, Maar heden weet ik dat Neeltje mij bemind.
antje.
ô Die denkt reeds aan haar Huwelijk!
keeltje (Antje op de mond slaande.)
Wilt gij wel zwijgen? - (tegen Krelis) Nu, zijt gij 'er niet mede te vreeden?
krelis.
Beter te vreeden dan een Koning. - Maar, zal het wel zonder Oorlog afloopen? Ik zou de gouden | |
[pagina 112]
| |
Bruiloft van onzen ouden Kloris, niet graag willen stooren. Want dat is een braaf Man..... (teeuwisgaat over het Tooneel en verbergt zich.)
antje.
Nu, ga dan maar weêr te rug, en maak plaats voor Teeuwis.
krelis.
Dat doet geen braaf Soldaat. Wanneer Teeuwis zijn Neus en Ooren niet verliezen wil, dan........
neeltje.
Wees gerust. Het zal wet vreede worden, eer het zoo ver komt. Teeuwis zal opstuiven; mijn Moeder kijven en grommen; mijn Vader zal niet weeten, of hij lagchen of huilen moet; maar mijn lieve Grootvader zal alles in orde brengen. Hij bemint mij, u, en de Gerechtigheid; en wij beminnen hem alle.
antje. (tegen Krelis.)
Ik zou u gaerne nog eenigen tijd, als een Geest, in het Dorp hebben zien rond loopen, om Teeuwis, en Neeltjes Moeder, schrik aan te jaagen: Wijze: l'Amour est un Enfant trompeur.
Komt maar de drommel niet in 't spel,
Dan houde ik veel van geesten.
Maar Geesten die met vleesch en vel,
Tot vreugd zijn van de meesten.
Die ons beschermen in 't verdriet,
En als het waar genoegen vliedt
Ons dag en nacht verzellen,
En meer vermaak voorspellen.
Ja, als zulk een spook had gij nog wel wat rond mogen wandelen, om die geenen te kwellen, die ons gekweld hebben. Maar de Koppelarij met den Molenaar was mij te digt op de hielen. | |
[pagina 113]
| |
Zesde tooneel.
teeuwis, (die uit een Boschjen komt) de voorige.
teeuwis.
Ja, en hij is nog nader bij u, dan gij wel meent; en hij zal zich niet laaten kwellen. - Dus schelm! Zijt gij niet dood? En gij wilt mij mijne liefste ont neemen? - (zij beginnen alle te lagchen.) Lagcht maar, ja, lagcht maar; het zal u duur genoeg te staan komen.
krelis.
Hoor eens, kaerel! zedert wanneer ben ik dan dood geweest?
antje.
Zedert Teeuwis u heeft dood geslagen; en zedert zijn Jongen, uit de Schenkkan in stad, de tijding heeft meê gebragt.....
neeltje.
En Teeuwis zijn lange Rouwband aangedaan en een handdoekvol traanen om u gehuild heeft.
krelis.
Weet gij wel schelm! dat ik dien die mij dood maakt, weder kan dood maaken?
teeuwis.
Kan ik 'er tegen, dat andere Lieden het zeggen? Heeft Antje het ook niet gehoord?
antje.
Ja zekerlijk; Krelis heeft mij zelfs komen zeggen dat hij dood was. | |
[pagina 114]
| |
teeuwis.
Wel nu, als het 'er dan op aan komt, dan zijt gij maar oen verkleedde Krelis, of een geest van Krelis, en dan is de regte Krelis dood.
antje.
Ziet eens, welke streeken die kaerel heeft?
neeltje.
ô! Laat mij daar maar voor zorgen. | |
Beurtzang.Wijze: Coeurs Sensibles, Coeurs Fideler.
Mijn hart zegt mij: dit 's de regte,
Al stond Krelis hier duizendvoud.
Mijne keuz' zou dit beslechten,
Zij is 't waar mijn hoop op bouwt.
Deeze Krelis bemin ik teder:
Lagch of huil vrij naar uw zin.
Duizend Moolnaars geef ik weder,
Voor de liefste die ik bemin.
teeuwis. (haar op een bespot-tende wijze naarbootzende.)
Mijn hart zegt: ik ben de rechte,
Al stond Krelis hier duizendvoud.
Neeltjes hand zal dit beslechten,
Eerlang ben ik met haar getrouwd.
Zij moet Teeuwis den Moolnaar huwen,
Lagch of huil vrij naar uw zin!
Ja, al blijft zij me altoos schuwen,
Mijn hart zegt, dat ik haar min.
antje.
Mijn hart zegt vriend gaat uw wegen,
Wanneer Neeltje voor u vliedt.
Hebt ge een blaauwe scheen verkreegen,
Krelis trouwt haar, en gij krijgt haar niet.
Wie een Meisjens hand wil dwingen,
| |
[pagina t.o. 114]
| |
[pagina 115]
| |
Als haar hart hem wederstreeft:
Haar het jawoord zoekt te entwringen,
Is een Gek zo ver hij leeft.
Krelis.
Mijn hart zegt dat ik nog leeve,
Dat ik Krelis de waare ben,
Dat ik Neeltje niet zou geeven,
Voor duizend Meisjens die ik ken.
En wie 't waagt mij te wederspreeken,
Ziet voor zich een open graf.
'k Zal hem hals en beenen breeken,
'k Houw nem neus en ooren af.
(Hij trekt zijn Pallas: teeuwis wil wegloopen, naar kloris, tomas en elsje komen op het Too-neel, agter welke hij zich verbergt.)
| |
Zevende tooneel
kloris, tomas, elsje, de voorige.
kloris.
Ha! is dat het Spook, dat u zoo deedt schrikken? - Welkom Krelis! Welkom!
krelis (loopt naar hem toe, en valt hem om den dals.)
ô Mijn oude, waarde Vader Kloris, hoe verheugd ben ik, dat ik uw weder zie, en zo ik hoore, op zulk een gelukkigen dag weder zie. - Wees gegroet Buurman Tomas.
tomas.
Welkom! welkom! braave Krelis! - Weder van den dood verrezen? | |
[pagina 116]
| |
neeltje.
ô Welk een vreugde! Krelis leeft, en bemint mij nog als vooren.
krelis (tegen Elsje.)
En gij, waarde Moeder (want zeker wordt gij nog mijn schoonmoeder!) Waaröm....
elsje, (zij stoot kem van zich af.)
Waaröm! Daaröm! Waaröm komt gij, als gijnog leeft; en doet ons zo ijsselijk schrikken?
krelis.
Kan ik 'er tegen, dat ik nog leef; daar gij alle mij hadt dood geslagen?
teeuwis.
ô De schrik was het minst: maar de oorvijgen.......
antje.
Ik denk, dat gij daar ligt over heen zoud stappen, indien Broeder Krelis maar zo goed ware geweest, om weder te verdwijnen; zo als het een gewoone geest voegt.
teeuwis.
ô Hij kan verdwijnen of hier blijven, dat is mij het zelfde: als Neeltje maar met mij trouwd.
tomas.
Ja, dat zal nu de vraag zijn? Ik mag ze niet be-antwoorden.
neeltje.
Dan zal ik het doen, Vader.
elsje.
Zie die snapster eens! - Wel ja, gij moet Krelis hebben.... nietwaar? -
neeltje.
Ja zeker, wie anders dan Krelis? | |
[pagina 117]
| |
elsje.
Ik dacht dat Vader, Moeder en Grootvader ook een woordjen daar in te zeggen hadden.
tomas.
Dat dacht ik ook.
krelis.
Lieve oude Kloris! - goede Tomas! - waarde Moeder!....
klobis.
Nu Kinderen, ik heb enkel toegeluisterd. Maar ik meende dat de vraag zich zelven reeds beäntwoordde. Wie het eerste woord heeft, heeft ook het eerste recht. Neeltje is Teeuwis enkel onder die voorwaarde belooft, wanneer Krelis niet weêr te rug kwam; wanneer hij dood was.... Maar hij is nu niet dood; derhalven......
tomas.
Recht, lieve Vader! - Daar is mijn hand, Krelis........ (terwijl hij de hand naar Krelis uitsteekt, geest Elsje hem een stoot, dat hij achter uit raakt.)
elsje.
Maar Tomas, zeg mij eens....
tomas.
Ik heb niets gezegd, Moeder. Ik heb niets gezegd. Maar Grootvader zegt....
neeltje.
Hij zegt, het geen mijn hart zegt: dat ik Krelis bemin, en eeuwig zal beminnen.
kloris.
Dat zeg ik ook. Bemint elkander, mijne Kinderen........ | |
[pagina 118]
| |
tomas.
Nu, vrouw! wat zal ik dan zeggen?
elsje.
Zeg, wat gij wilt. Mijnenthalven, wanneer wij de Meid kwijt raaken, is het mij het zelfde, Krelis of Teeuwis....
teeuwis.
Zo? Maar denkt gij dan....
kloris.
Nu, Teeuwis, wees te vrede: gij zijt een veel te verstandig Man.....
teeuwis.
Hoe? Wat? ik veel te verstandig? En ik zou mij mijn Bruid, die gij alle mij beloofd hebt, voor den Neus laaten wegneemen? Neen, zo waar ik Teeuwis ben, het zal niet gebeuren; ik zal Procedeeren, Protesteeren en Appelleeren; en al verloor ik 'er mijn geheele Moolen bij, zal Neeltje de mijne zijn. | |
Agtste tooneel.
eelhart, roosjen, devoorige.
eelhart, (Roosjen aan de hand leidende.)
Zie daar, waarde Kloris, zie daar uw Bruid!... Maar.... is dat Krelis niet? (Hij geeft Krelis de hand.)
roosjen (loopt naar Krelistoe.)
Ha! Krelis! goede Krelis .... zijt gij weêr hier ...... nu ... dat is een vreugde aan welke ik in mijn droom niet gedacht heb. De Hemel schikt alles ten | |
[pagina 119]
| |
besten om deezen dag, zo vrolijk als mogelijk is, te maaken.
eelhart.
Nu, blijft gij weêr bij ons, Krelis?
krelis.
Ja, mijn Heer! Ik ben van den dienst af; en kom op het gelukkigst uur mijns levens te rug. Wees mij verder zulk een goed Ambagtsheer, als ik u een getrouw ingezeten wil zijn.
eelhart.
Gij kunt 'er staat op maaken, mijn vriend!
kloris.
Maar mijn Heer, wij hebben nog één verschil af te doen. Gij zult u nog wel te binnen kunnen brengen, wat wij van den Morgen, u, wegens Krelis, Teeuwis en Neeltje verhaald hebben?
teeuwis.
Ja, zij willen mij mijn Bruid ontneemen, en dat wil ik niet toestaan.
kloris.
Het is uw Bruid noch niet, Teeuwis; maar zij zou het eerst geworden zijn.
roosjen.
Krelis wordt mijn Schoonzoon, dat is uitgemaakt.
tomas.
Ja, dat wordt hij.
eelhart.
Wel waar hapert het dan aan? wil Neeltje Krelis niet hebben?
neeltje.
ô Ik zou hem niet missen willen, al zou het mij mijn leven kosten. | |
[pagina 120]
| |
eelhart.
Goed, dan is de zaak beslischt. Dan kunnen wij heden op Grootvaders Gouden Bruiloft het Huwe lijk van het Jonge paar bepaalen.
kloris.
Ja, en over veertien dagen de Bruiloft vieren.
roosje.
Nog eer, als het mogelijk is.
tomas.
Ja, binnen veertien dagen.
neeltje.
ô Mijn Heer!
krelis.
Hoe gelukkig maakt gij ons.
teeuwis.
Neen, neen: ik Protesteer en Appelleer.
eelhart.
Zijt gij dwaas, Teeuwis? Wijzes: Anneste oud vijftien Jaar omtrend.
Dwingt gij door middlen veel te straf
Een Maagd haar stem tot Trouwen af:
Zij geeft de hand maar niet haar hart.
Zij zal zich wreeken,
Haar min zal spreeken,
Maar tot uw smart.
Wilt gij derhalven den besten staat op Aarde, niet tot een staat van ellende doen worden, zo weest bedaard, en verstoort den gelukkigen dag eener vijftigjaarigen Echt niet. Neem deel aan het vermaak dat ik u allen heb toegedacht. Kloris heeft | |
[pagina 121]
| |
onder zijne Kindskinderen nog zo veele Nichten, mogelijk.....
teeuwis.
Ja, waarlijk, dat kon ik ook doen! wat mij betreft..... een Vrouw moet ik toch hebben. - Antje.... indien gij heden zo niet op mij gescholden hadt?
antje.
En hebt gij dan niet begreepen, Teeuwis, dat dit uit enkel liefde geschiedde?
teeuwis.
Hoe! wat! uit liefde?
antje.
Zekerlijk uit liefde, om dat ik u Neeltje niet gunde, en dacht, Teeuwis was een goed beetjen voor mij. Ik heb ten minsten nog niet verzegd om te trouwen, en.....
kloris.
Wel nu Teeuwis, dat was zo kwaad niet. Antje is een brave en sterke jonge Weduwe. Zij werkt naarstig; en men kan het aan haar stukjen Land niet merken, dat haar Man dood is.
neeltje.
Ja, Teeuwis, dit zou de schoonste troef zijn die gij immer speelde. Ik word van zelv reeds weêr goed op u. En het is immers hetzelfde, of gij mij tot Zuster of tot Vrouw verkrijgt.
tomas.
Ja, dat is hetzelfde. | |
[pagina 122]
| |
teeuwis.
Ei....! Maar de oorvijgen van mijn Heer Zwager.......
krelis.
Gek, hebt gij mij niet heel en al dood geslagen? De overige schelmstukken wil ik niet eens onderzoeken: want met mijne brieven aan Neeltje is het zeker niet regt zuiver toegegaan.
teeuwis.
Wagt eens! laat dat daar! Een Vrouw is een Vrouw; het zij zij Grietje, Urseltje, of Antje heet. (Tegen Aatje, haar de hand toestekende.) Wilt gij mij? sla dan toe.
antje.
Daar!
eelhart.
Voortreflijk! zo zie ik het gaerne, dat de liefde, of een vertrouwelijk glaasjen, de twistende partijen vereenigd. Drie Bruiden op èèn Dag! Dat doet het Dorp goed! En wie weet wat de overige jonge lieden heden doen zullen. Nu, waarde Kloris, uw Kinderen en Kindskinderen wagten u ginter onder die dikke Lindeboom. (Men hoort de Muzijk van verre) Ha! daar hoor ik de Muzijkanten reeds. (Eenige Muzikanten worden gevolgd van Boeren en Boerinnen, Zoonen, Dochteren en Kleinkinderen van Kloris en Roosjen. Een paar Kinderen strengelen een paar kransen van, hoe langer hoe liever, en altoos groen.)
| |
[pagina 123]
| |
neeltje (zich bij den reij der Boeren enz. voegende.)
Komt, Vrienden en Vriendinnen, laat ons nu geheel verheugd, dezen gouden Bruiloft vieren. (Terwijl zij en het Choor zingt, strooijen eenige Kinderen het oude paar met bloemen; en hangen hen de gemaakte Kranssen om. De overige Personaadjen worden Bloemen aangeboden, die zij op de Borst steeken.
neeltje en het choor beurtelings.
Wijze: Waar smaakt men meerder Vreugd.
neeltje.
Dees dag bekroont een Echt,
choor.
Dees dag bekroont een Echt,
neeltje.
Van vijftig dierbaare Jaaren.
alle.
Dees dag bekroont een Echt,
Van vijftig dierbaare jaaren.
neeltje.
De Hoop had reeds dit heil voorzegt.
choor.
De Hoop had reeds dit heil voorzegt.
neeltje.
Maar deugd en Liefde,
choor.
Maar deugd en Liefde,
neeltje.
Had eerst den grond gelegt.
| |
[pagina 124]
| |
choor.
Had eerst den grond gelegt.
kloris.
Mijn vaarde Bruid!
roosjen.
Mijn Bruidegom!
eelhart.
Wat heilrijk paaren!
tomas, elsje, teeuwis, antje.
Welk een heilrijke Echt!
neeltje en 't choor.
Maar deugd en liefde had eerst den grond gelegt.
alle.
Dees dag bekroont een Echt,
Van vijftig dierbaare jaaren!
De Hoop had reeds dit heil voorzegt,
Maar deugd en liefde had eerst den grond gelegt.
kloris.
Ja, en ik bemin mijn Roosjen nog even zo sterk, als op den eersten Dag mijner liefde. De begeerten zijn koeler, maar de Vriendschap is sterker geworden. Mijne liefde kan alleen met mijn leven eindigen.
roosjen.
En de mijne zal nog aan de overzijde van het graf voordduuren. -
kloris.
Het Pad des levens, dat anderen zo moeilijk maaken, is voor mij altoos vlak en even geweest. | |
[pagina 125]
| |
roosjen.
Om dat gij de Doornen telkens wegruimde, Kloris,
kloris.
En gij dat Pad telkens met Bloemen bestrooide, Roosjen.
krelis. (tegen Neeltje.)
Welke voorbeelden voor ons, en onze Kinderen, Neeltje: die wij dezelve zullen voorhouden!
neeltje.
Wie had kunnen denken, dat dit Feest zo wel voor mij zoude afloopen!
antje. (neemt Teeuwis bij de hand.)
En dat gij mij, als u aanstaande Bruid, ter Bruiloft zoude leiden, Teeuwis! Anders had gij uw Rouwband moeten gebruiken!
teeuwis.
Gij hebt veel bij mij goed te maaken, Antje. Maar wanneer gij zulk een goede Vrouw voor mij zijt, als gij een brave Zuster voor Krelis, en een waarde Vriendin van Neeltje waart, dan behoef ik mij de ruiling niet te beklaagen.
eelhart.
Gij kunt, mijne Vrienden, nu veilig alle de genoegens smaaken, die deeze schoone Dag u aanbiedt. Waarde Kloris, ik verzoek u tot voorganger onzer vreugde. Ieder zal zich naar uw voorbeeld schikken.
kloris.
ô Mijn Heer! ik word jong op nieuw. Gaerne voldoe ik aan uw bevel; en wil mijn oude stem nog wel doen hooren: mids mijne hier zijnde Vrien- | |
[pagina 126]
| |
den en Vriendinnen, dezelfde dans nog eens danssen, die ik op mijn Bruiloftsdag voor Vijftig Jaaren reeds gedanst heb. Veele van hen, herhaalen hem jaarlijks tot mijn genoegen, op deezen dag.
eelhart.
Dat zal geschieden!
alle.
Ja, ja, dat zal geschieden.
| |
Slotzang.Wijze: Wat is het schoon het Menschdom te verplichten.
kloris.
Waar heerscht de vreugd dan bij vereende harten?
Waar maakt de Liefde den arbeid ligt?
Waar kan men ramp en tegenspoeden tarten?
Dan waar de deugd elks treden richt.
Daar grijsheid denkt aan 't heil der jeugd,
De Jongheid aan der Oudren vreugd.
choor.
Daar grijsheid denkt, enz.
neeltje en antje.
Zo Zustermin de Trouw konde evenaaren,
Dan deedt zij 't in ons Huwlijk ligt.
Geheel vernoegd, zie ik den dag van paaren,
In { Krelis } lagchend aangezicht.
In { Teeuwis } lagchend aangezicht.
De Grijsheid dacht aan 't heil der jeugd,
De Jongheid aan den Oudren vreugd.
choor.
De Grijsheid dacht, enz.
teeuwis.
Mijn Moolen zal voor Broers en Zusters maalen.
| |
[pagina 127]
| |
krelis.
Dees Pallas hen ten dienste staan.
beide.
Gij zult aan mij, uw } levensloop verhaalen.
Ik zal aan u, mijn } levensloop verhaalen.
Vriendschap en vreugde lagcht ons aan.
De Grijsheid dacht, enz.
choor.
De Grijsheid dacht, enz.
alle.
Waar heerscht de vreugd dan bij vereende harten!
Waar maakt de liefde den arbeid ligt?
Waar kan men ramp en tegenspoeden tarten?
Dan waar de deugd haar Zetel sticht.
Daar grijsheid denkt aan 't heil der jeugd,
De Jongheid aan den Oudren deugd.
(Hier op volgt een Ballet, in den zelf den trant geschikt en met dezelfde danssen voorzien, als de Bruiloft van Kloris en Roosjen.)
EINDE.
|
|