'Niets aanraken, niets maken'
(1981)–Hugo Brems– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 148]
| |
Niets aanraken, niets makenAlhoewel K. Schippers mede-oprichter en redacteur was van Barbarber, hoewel hij sinds 1963 vijf dichtbundels liet verschijnen, is hij eigenlijk pas ruim bekend geraakt met zijn prozaboeken, vooral Bewijsmateriaal (1978) en Eerste indrukken (1979). Ik denk dat het een beetje ligt aan de omstandigheid dat hij per toeval (maar er is geen toeval!) in de literatuur verzeild geraakte, terwijl zijn manier van werken en denken veel meer aanknopingspunten biedt met tendensen in de hedendaagse beeldende kunst, of wat daar moet voor doorgaan. De denkwereld van Schippers gaat terug op die van M. Duchamp, die het denken, en uiteindelijk het leven, tot kunstwerk ging verklaren: ‘Je suis un respirateur’. Kunst wordt een manier van kijken, een creatieve omgang met voorwerpen, met gedachten. De klassieke opvatting over het kunstwerk als afgewerkt product verdwijnt helemaal en wat er als zichtbaar product overblijft krijgt zijn betekenis door verwijzing naar buiten, dat wil zeggen naar de verrassende inval, naar de hints voor een andere kijk op wat vanzelfsprekend leek. Duchamp stelde met zijn ready mades, met zijn invallen vragen zoals: waarom is iets kunst en iets anders niet? Is het de kunstenaar, het product, de context of de toeschouwer die iets tot kunstwerk maakt? In de wetenschap zou men spreken over grondslagen-onderzoek, in de filosofie over epistemologie. Wat bekeken wordt is het kijken. En de dichter stelt de vraag naar de relatie tussen tekst en werkelijkheid, tussen woord en ding, tussen afbeelden en benoemen, tussen vorm en betekenis. B.v. | |
[pagina 149]
| |
Dat vloekt, dat groen naast geel,
kan een tekenleraar zeggen,
maar het vlakgom van de taal
zet groen en geel
in letters naast elkaar
zonder esthetische teleurstelling.
Op een tafel met drie boeken
doet de werkelijkheid
het weer anders dan de taal:
je ziet, boek, boek, boek,
maar dat schrijf je niet
(drie boeken). (Sonatines door het open raam, p. 16)
Over dat soort zelden bewust gemaakte vooronderstellingen van ons waarnemen, denken en spreken gaat Schippers. Zijn werk gaat alle andere poëzie vooraf, schreef Bernlef ooit in een recensie. En inderdaad het biedt de fascinatie en de frustratie van dat soort opgekrulde denken. De fascinatie is een beetje van de soort die we ook vinden in boekjes als ‘Speelse Wiskunde’, de frustratie heeft te maken met het feit dat het bekijken van het kijken verhindert tegelijk te kijken. Ook in Een vis zwemt uit zijn taalgebied (Amsterdam, Querido, 1976) zet Schippers zijn experimenten voort. ‘Experimenteren’ is eigenlijk niet zo'n goed woord. Schippers ligt, wat zijn manier van experimenteren betreft, meestal dichter bij de goochelaar en de clown, dan bij de wetenschapsman. Met de clown heeft hij de gespeelde naïviteit gemeen, de verwondering, de komische vergroting van banale voorvallen en gedragingen. Hij loopt door een werkelijkheid waarvan hij de afspraken niet schijnt te kennen. Hij doet de verkeerde dingen op het juiste moment. Zoals de goochelaar doet hij de dingen verdwijnen, zodat alle aandacht gaat naar het zien van wat er niet te zien is. | |
[pagina 150]
| |
Door minieme ingrepen leidt hij de aandacht van de lezer af om hem daarna des te verrassender te kunnen tonen dat er eigenlijk naar iets anders moest gekeken worden. Hij maakt gebruik van onze onbewuste gezichtspunten, automatismen en hierarchieën. Als we denken dat het over de inhoud gaat, heeft hij het over de vorm; hij spiegelt ons dingen voor maar spreekt in werkelijkheid over de woorden waarmee we denken die dingen te benoemen. Het is dan ook niet toevallig, dat Een vis zwemt uit zijn taalgebied helemaal is opgebouwd rond afdelingen die naar de wereld van het circus verwijzen. ‘Tekst en beeld voor een witte clown’ luidt de ondertitel, en de verschillende delen dragen namen zoals ‘Maquillage’, ‘Rekwisieten’, ‘Affiches’, ‘Programma’, en tenslotte zelfs ‘Garderobe’: een nawoord met vermelding van medewerkers. Elk van die afdelingen groepeert gedichten rond een bepaald motief, een invalshoek of zelfs het gebruikte medium. Zo wordt in ‘Tableau de la troupe’ van tekeningen, in ‘Affiches’ van foto's gebruik gemaakt. In ‘Colombine’ komen liefdesgedichten aan bod, in ‘Reis’ wordt gespeeld met topografische toestanden; ‘Maquillage’ gaat over kleuren, enz... Wanneer ik zeg dat in ‘Colombine’ (= het liefje van Pierrot) liefdesgedichten gegroepeerd worden, is dat heel onnauwkeurig omdat ik dan suggereer dat ze over liefde gaan. Dat is niet zo: ze gaan altijd over taal, over waarnemen, en de zgn. thematiek is niet meer dan de situatie, de aanleiding. Zo is het eerste gedicht een verhandeling in kort bestek over de rol van subject en object in de waarneming:
Jij hebt de dingen niet nodig
om te kunnen zien
| |
[pagina 151]
| |
De dingen hebben jou nodig
om gezien te kunnen worden (10)
Of, met andere woorden, het kijken wordt bepaald door de kijker, door zijn standpunt, zijn ingesteldheid. Het valt op hoe dicht Schippers hier aansluit bij een motief in de Vijftigerpoëzie. Zo lezen we bij Elburg de verzen:
en de bloemen hebben mij nodig
om mooi te zijn
Er is nochtans een belangrijk verschil. Gaat het bij de Vijftigers om de overtuiging dat de waarneming intentioneel is, en dat het kijken betekenis geeft aan de dingen, voor Schippers ligt de klemtoon op het feit dat eigenschappen of aspecten van de werkelijkheid pas zichtbaar worden wanneer men er zich bewust op richt. Ik kan dat nog het best verduidelijken met een ander gedicht, ‘De ontdekking’ (30):
Als je goed om
je heen kijkt
zie je dat alles
gekleurd is
De gedachtenwereld van dit vers is bijzonder typisch voor Schippers. Al in de afdeling ‘Gedachten’ uit zijn debuut De waarheid als De koe (1963) kwam dezelfde uitspraak voor, en ze werd nog eens ten overvloede herhaald in de roman Bewijsmateriaal (1978). In een gesprek met J. Diepstraten commentarieerde hij zelf: ‘Je denkt niet voortdurend als je om je heen kijkt dat alles gekleurd is. Als die zin mij te binnen schiet zie ik dat alles weer zijn kleur krijgt. Daardoor kunnen kleuren ineens weer briljant worden.’ Een kwestie van aandacht, van bewustwording, de wil zo lucied moge- | |
[pagina 152]
| |
lijk te leven. Er is veel meer te zien dan wij doorgaans zien. En de taal, b.v. zo'n zinnetje als dit, kan helpen. In dat opzicht is Schippers dan ook een onopvallende schoolmeester, een gids in de werkelijkheid, iemand die voortdurend wijst, toont, maar dan wel met zijn hand in zijn jaszak. Zo stelde hij in 1965 de wereld tentoon. Daarover gaat een retrospectief stukje: ‘Wereldtentoonstelling herbezocht’ (64-72): ‘Het was overal te zien, al wist een aantal mensen niet, dat waar zij normaal al naar kijken en luisteren (denk aan het gebruik van de andere zintuigen) zich gedurende korte tijd onder een andere vlag zou afspelen.’ (64). Dergelijke gedichten en teksten houden een pleidooi in voor het onopvallende en toevallige, voor ‘Muziek die vrouwen maken / als ze de piano afstoffen’ (79), voor het wit tussen regels en tussen woorden (44), voor de ruimte tussen de kijker en wat bekeken wordt. Voor een levensinstelling waarbij het ‘elke dag première’ is:
Een pot moet wel gebroken zijn of
toch minstens een barst
hebben om wat aandacht te krijgen:
zo'n grote aarden pot, als hier,
op een terras in Puerto de Andraitx.
Zonder functie, zonder doel
werpt hij schaduw op
ander steen: te minimale
voorstelling. Na een dag
zou hij zeker weer
gaaf moeten zijn om
kans op bijrol te maken. (78).
| |
[pagina 153]
| |
Het is ondoenlijk de soms verreikende implicaties en de mechanismen van de truucs die Schippers gebruikt, te beschrijven. In de meeste gevallen is dat ook niet nodig. Daarom alleen nog enkele dingen die typerend zijn voor deze bundel, en die in het vroegere werk iets minder op de voorgrond kwamen. De afdeling ‘Reis’ haalt enkele dingen overhoop in onze manier om de ruimte te ervaren. Wat b.v. de invloed is van ‘het woord “dokter” op een deur / naast dertig eendere deuren, huizen.’ (16) Hoe in dat geval taal de ruimte struktureert. Of hoe een reisdoel dat doet, interesse. Hoe er een verschil is tussen de beweging door de vertrouwde gangen van een gebouw, en dezelfde loop zonder gebouw:
Loop los gemaakt
van omgeving
Richting intact
van doel bevrijd (27)
Een bijzonder geval is de invloed van vreemde talen, met als grappig voorbeeld het korte gedicht met de lange titel ‘Een vis zwemt van Noordwijk naar Hamburg en schiet daarna kuit bij Dover’:
Haring
Hering
Herrings (17)
Een vis zwemt uit zijn taalgebied! Zo zwemt de taal uit haar spreekgebied, om terecht te komen in de werkelijkheid. Wat Schippers ons hier voorhoudt is dat wij de dingen zien en beleven doorheen een scherm van taal, dat de automatismen van taalgebruik in hoge mate bepalend zijn voor wat wij zien, en vooral ook voor wat wij niet zien. Vandaar zijn speelse doorbre- | |
[pagina 154]
| |
ken van die automatismen: wij gaan meer zien, of hetzelfde anders. Ook in andere afdelingen speelt Schippers met vreemde talen, met de identieke schrijfwijze van b.v. het woord ‘papier’ in Nederlands, Duits en Frans, in het gedicht ‘Only paper is english’ (35). Of met de verschillende lengte en duur van eenzelfde tekst in verschillende talen. Of dit:
Algemene taal na klap
Geef een Fransman, een Engelsman
een klap met een houten hamer
en luister
of geluid
nog met landstaal
in verband gebracht kan worden
Indien klap hard
daarna vergelijken:
het geluid van een slapende Fransman
het geluid van een slapende Engelsman
Universele grammatica en fonetiek
van slaapgeluiden zonder woorden (81)
In de reeks ‘Maquillage’ gaat het over kleurbesef. Hoe de kleur zich schikt naar de klank wordt heel subtiel bespied in het gedicht ‘In 't vermiljoen’: een ongewone demonstratie van de term ‘klankkleur’:
Was het even blauw? Misschien
een deel. Nevel verflauwt. Meer
toch als wat wij kennen: geel.
Enig contour? Een andere kleur
schommelt door wat leeg
lijkt heen. Wellicht om geur
| |
[pagina 155]
| |
verkleurt het rood tot groen.
Of door de klank - want vlug
daarna: alles in 't vermiljoen. (40)
In ‘Kleur op reis’ (42) worden ruimtelijke en tijdelijke betekenis van ‘snel’ door elkaar gehaald:
Maar wat bedoel je
als je zegt:
de verf droogt snel?
wat tot absurde gedachtensprongen leidt: ‘Een schilderij dat droogt / in een rijdende auto’. Daarmee wordt ook duidelijk hoe dicht Schippers soms in de buurt komt van alledaagse woordspelingen, grapjes e.d., in de trant van ‘op drie uur naar Parijs wandelen. Ja, op en neer in het gangpad van de trein’. Dat wil geen kritiek zijn, enkel een verduidelijking van de mentaliteit. Er mag wel degelijk gelachen worden; of eerst gelachen en dan nagedacht; of andersom:
‘La vache qui rit’
- waarom eigenlijk? (90)
Ik geloof dat deze ‘Familiefilosofie gebaseerd op merkkaas’ een flink stuk mentale hygiëne impliceert. Zoals Kopland het in een recensie van Verplaatste tafels (1969) schreef: poëzie ‘laat zien dat er geen “werkelijkheid” is, dat er alleen maar gezichtspunten zijn’. |
|