CXXX Liedeken
I: 431-432
Liefdeslied voor een vooralsnog afkerig meisje.
Beginregel: De moeyelijcke strijt, en d'Amoureuse tranen,
Vindplaatsen: Groot Lied-boeck 1622 II: 61; Kalff 1890: 449-451; Knuttel 1929: 166-167; Van Rijnbach 1944: 227-228.
Omvang: 36 verzen, negen strofen van 4 regels.
Versvorm: alexandrijnen met regelmatige cesuur, uitgezonderd in de vzn. 18, 25 en 28; omzettingen in de vzn. 3, 5, 13, 14, 22, 27 en 30.
Rijmschema: a b a b.
Melodie: Matter 1979, blz. 215.
3 vermanen: aansporen, opwekken.
7 verdwijnen: wegkwijnen.
17 de schildery: Een prent met Aktaion is te vinden in Thronus Cupidinis (1618) 1620, folio G 4, bij Emblemata Amatoria, dubbelblad 30.
19 spiegel-rijcke Leer: leerzame les, waarschuwend voorbeeld, hier doelend op de strekking van het schilderij.
20 Acteon: Het verhaal over de griekse jager Aktaion, die na bij toeval gezien te hebben hoe de godin Diana zich baadde, door haar in een hert werd veranderd en daarna door zijn eigen honden verscheurd, is te vinden bij Ovidius (Metam. III, vs. 193). Van Mander geeft van dit verhaal verschillende uitleggingen (ed. 1616, folio 20 a-b).
24 Myn edel hooch vernuft: Bedoeld is niet dat speciaal de minnaar of dichter een edele geest heeft, maar wel dat alle mensen in vergelijking met de dieren zo'n geest bezitten.
- Princes: Opmerkelijk is dit rederijkersrelict bij een lied in alexandrijnen.
34 stout: kloek, moedig.