Tien kleine negertjes
(ca. 1930-1940)–B. Braun-Fock– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
Eén viel plotseling van het dak
En negen keken zuur.
| |
[pagina 3]
| |
Negen kleine negertjes, die gingen op de jacht;
| |
[pagina 4]
| |
Eéntje kreeg een ongeluk,
Toen waren er nog acht.
| |
[pagina 5]
| |
Acht kleine negertjes, die wilden eerlijk leven,
| |
[pagina 6]
| |
Eén nam iets weg en werd gestraft,
Toen bleven er nog zeven.
| |
[pagina 7]
| |
Zeven kleine negertjes plaagden een oude bes.
| |
[pagina 8]
| |
Eéntje nam zij daarom mee,
Toen bleven er nog zes.
| |
[pagina 9]
| |
Zes kleine negertjes, die liepen zonder schoen.
| |
[pagina 10]
| |
Dat ééne werd nu hierdoor ziek,
Slechts vijf waren er toen.
| |
[pagina 11]
| |
Vijf kleine negertjes, die maakten veel plezier.
| |
[pagina 12]
| |
Eéntje sprong er in de lucht,
Toen waren er nog vier.
| |
[pagina 13]
| |
Vier kleine negertjes, die kookten rijstebrij.
| |
[pagina 14]
| |
Eén at te veel en werd te dik,
Drie stonden er treurig bij.
| |
[pagina 15]
| |
Drie kleine negertjes, die reisden heel tevrêe.
| |
[pagina 16]
| |
Eén kon door de warmte niet meer mee
Toen bleven er nog maar twee.
| |
[pagina 17]
| |
Twee kleine negertjes, die klaagden steen en been.
| |
[pagina 18]
| |
Eén werd door al die droefheid ziek,
Toen bleef er nog maar één.
| |
[pagina 19]
| |
Dat ééne kleine negertje, ging nu alleen naar huis.
| |
[pagina 20]
| |
Hij naam een vrouw en kreeg toen weer
Tien kleine negers thuis.
(Nu begint de geschiedenis weer van voren af aan)
|
|