[Adriaan van der Willigen]
Willigen (Adriaan van der), geb. te Rotterdam, 12 Mei 1766, trad in den krijgsdienst, nam in 1789 zijn ontslag en werd landbouwkundige te Oss, in 1795 drossaard te Tilburg Kort daarna werd hij plaats-vervangend-representant van Bataafsch Brabant. Intusschen schreef hij tooneelspelen, als: Selico, 1794; Claudine, 1798; Recommandatiebrieven, 1800 en Willem en Klaartje of de voorbeeldige pastoor, 1806. Sedert 1801 begon hij zich op de schilderkunst toe le leggen, reisde naar Frankrijk en Italië en vestigde zich te Haarlem. De verheffing van Lodewijk Napoleon op den Hollandschen troon was hem een doorn in het oog en Nederlands inlijving bij Frankrijk griefde hem nog meer. Na de herstelling onzer onafhankelijkheid was hij lid van Teylers genootschap en schoolopziener te Haarlem; zijn zucht tot reizen bleef hem ook bij op gevorderden leeftijd. Hij overleed 17 Jan. 1841.
Zijne werken zijn behalve de reeds genoemde: Reize door Frankrijk in Brieven, 3 stukk., Haarl. 1806; Parijs in den aanvang der 19e eeuw, 3 dln., Haarl. 1805 (herdrukt in 1814); Verhandeling over de redenen van het klein getal historieschilders in Nederland (met zilver bekroond door Teylers Genootschap), 1808; Aanteekeningen op een togtje door een gedeelte van Engeland in 1823, Haarl. 1827; Aanteekeningen op een togtje door een gedeelte van Duitschland in 1828, Haarl. 1829. Met R. van Eynden gaf hij uit: Geschiedenis der vaderlandsche schilderkunst sedert de helft der 18e eeuw, 4 dln., Haarl. 1840.