te Antwerpen als klerk bij den notaris Van Puyenaer. In deze kunststad werd hij lid van het Taal- en Dichtlievend Genootschap Tot Nut der Jeugd, en van toen af begon zijne eigenlijke literarische loopbaan.
In 1811 dong hij mede in eenen wedstrijd voor het vervaardigen van eenen Geboortezang aan den Koning van Rome. Het volgende jaar behaalde hij te Gent den eersten prijs met een gedicht op het onderwerp: De Slag van Friedland en De vrede van Tilsitt. Met hartelust bezong hij Napoleons val; in 1814 maakte hij eene Ode op de herstelling der Nederduitsche taal door Willem I, en in 1815 bezong hij ook met geestdrift de hereeniging van Noord- en Zuid-Nederland, die sedert 1585, wegens uitheemsche belangen, waren verbrokkeld. In het bezit van het oude éene vaderland en van eene eigen taal, kon ons volk weer herleven in roem en heil; doch overgewaaide Fransche journalisten, Walen en ontaarde Vlamingen spanden samen tegen Neerlands macht en grootheid. Willems, ofschoon bijna alleenstaande, verdedigde in zijn gedicht: Aan de Belgen, Aux Belges, onze taal en ons vaderland met kracht en talent terwijl hij in zijne Verhandeling over de Nederduitsche Taal en Letterkunde den roem onzer schrijvers deed gloren, om daardoor de vaderlandsliefde op te wekken bij het volk, dat zoo erg ontzenuwd was, dat het niet eens meer zijne eigene belangen waardeerde. Willems was in 1815 adjunct-archivaris der stad Antwerpen geworden en op 30 Nov. 1821 werd hij in dezelfde stad aangesteld als ontvanger der registratie, terwijl hij 20 Juli 1827 den titel ontving van lid der koninklijke commissie van geschiedenis. Binnen de tijdruimte dezer laatste jaren gelukte het den talentvollen schrijver, spreker en zanger vele zijner landgenooten met zijnen kunst- en nationalen gloed te bezielen en in het hart der jeugd de zaden te strooien die, eens tot rijpheid gedijd, ons zelfstandig vaderland en zijnen roem zouden vestigen. Doch de noodlottige omwenteling van 1830 brak los en vertrapte, althans voor geruimen tijd, dien veelbelovenden oogst. Willems, die natuurlijk de omwenteling uit al zijne kracht bestreden had, viel in ongenade bij het Belgisch Staatsbestuur en 17 Jan. 1831 werd hij gebannen naar het stadje Eekloo, bij Gent. Daar arbeidde hij niettemin voort aan de verheerlijking onzer nationale kunst en geschiedenis met zoo uitstekende bekwaamheid, dat de Staat gehouden was hem in April 1835 te Gent weder aan te stellen als ontvanger der registratie. Ook werd hij 6 Juni daarna benoemd tot lid der koninklijke Academie van Wetenschappen en fraaie Letteren te Brussel, en hij maakte insgelijks deel van bijna al de geleerde genootschappen der Nederlanden. Van dit tijdstip trad hij dan ook weer in het openbaar op als verdediger onzer taal- en volksbelangen en hij werd door zijne strijdgenooten, die hij meest allen gevormd had, erkend als hoofd en leider der Vlaamsche Beweging, waaraan hij ook al zijn talent en zijn gansche leven wijdde. Op 24 Juni 1846 begaf Willems zich naar het stadhuis van Gent, om daar als voorzitter der Fonteinisten de gekrenkte rechten dier vereeniging van Vlaamsche tooneellief hebbers te verdedigen. Hij pleitte met zooveel gloed, dat eene beroerte hem trof en hij eenige uren later overleed.
De Nederlandsche werken, die hij ons naliet, verschenen als volgt: Geboortezang aen den Koning van Rome, Parijs 1811; Friedlands veldslag en de daerop gevolgde vrede van Tilsitt, Gent en Antw. 1812; De Puynhoopen rondom Antwerpen, of bespiegeling op het verledene, dichtschets, Antw. 1814; Den Ryken Antwerpenaer of de hebzuchtige Neeven, blyspel in twee bedryven, Antw. 1815; Antwerps vreugd by de wederkomst der schilderstukken door de Franschen haer vroeger ontroofd, Antw. 1815; De Kunsten en Wetenschappen, gedicht, Antw. 1816; Quinten Matsys of wat doet de liefde niet, tooneelspel in 2 bedryven, Antw. 1816; Aen de Belgen, Aux Belges, Antw. 1818; Lykrede op Joannes Abraham Terbruggen, gestorven den 12en September 1819, Antw. 1819; Verhandeling over de Nederduytsche Tael- en Letterkunde, opzigtelyk de Zuydelyke provintiën der Nederlanden, Antw. 1819-'24; Antwoord van J.F. Willems aen J.B. Buelens, R.C. priester te Mechelen, schryver en uitgever van een werk getiteld: Briefwisseling tusschen J.F. Willems, Antw. 1821; By 's Konings komst te Antwerpen, den 23en October 1822, Antw. 1822; Over de Poëzy van den dichter en van den schilder, redevoering gehouden by de openbare prys-uitdeeling der Koninglyke Akademie van beeldende kunsten te Antwerpen den 6en April 1823, door J.F. Willems, lid en raed derzelver Akademie, Antw. 1823; Over de Hollandsche en Vlaemsche schryfwyze, Antw. 1824; Over het karakter van den Nederlandschen Schilder, redevoering gehouden by de prysuitdeeling door de koninglyke maetschappy tot aenmoediging der Schoone Kunsten, Antw. 1825; Oude bevolking der provincie Antwerpen, Antw. 1826; Almanak met vaderlandsche herinneringen op elken dag van het jaer 1826 en 1827, Antw.; Historisch Onderzoek naer den oorsprong en den waren naem der openbare plaetsen en andere oudheden van de stad Antwerpen, Antw. 1828; Maria van Brabant, dichtstuk met historische ophel-