[Jacob Westerbaen]
Westerbaen (Jacob), in Den Haag geb. 7 Sept. 1599, werd vanwege Gouda en onder geldelijke borgstelling van zijn vader, den Haagschen ‘lijndraijer’ Jan Westerbaen, den 11 Juli 1615 op 15-jarigen leeftijd in het Staten-collegie opgenomen, doch daaruit verdreven door uitspraak der Dortsche synode in 1619; legde zich op de geneeskunde toe en prom. als Med. Dr. te Caen in 1622. Reeds in Juni 1625 is een onderzoek gevraagd aan het Hof van Holland, betreffende het huwelijk van Anna Weytsen, dochter van Quintyn - over wien blz. 241 van De la Rue - toen twee jaar weduwe van Reinier van Oldenbarnevelt met hem, den jongen en schoonen geneesheer, die toen veel praktijk in Den Haag had; het huwelijk werd er voltrokken op het stadhuis, nadat de afkondiging geschied was, 3 Aug. 1625. Aan dit huwelijk ontleende hij zijn titel van heer van Brantwyck-en-Ghybelant; (na den dood zijner vrouw werd haar kleinzoon Johan van Naeldwyk, daarmede beleend, 16 Nov. 1647); de jonggetrouwden woonden eerst op de buitenplaats van den Advocaat, aan den weg naar Loosduinen, West-Escamp geheeten, maar Westerbaen - in 1629 door toedoen van Willem en Hugo de Groot ridder van St.-Michiel geworden, legde na den dood zijner vrouw, eene buitenplaats aan tusschen Loosduinen en Monster, evenals een oud leengoed tusschen Rijswijk en Wateringen (Regesta Hannoniensa, blz. 125), Ockenburg geheeten. Hij overleed op deze zijne buitenplaats, 31 Maart 1670. De hieronder vermelde monographie bevat alles, wat aangaande hem wetenswaardig is en dat vroeger zeer onnauwkeurig beschreven was.
Schr.: Minne-dichten, 's-Grav. 1624, waarin de vert. der (19) Basia van Janus Secundus; 2e dr. (met 13 der Basia) Haarl. 1633, 3e dr. Amst. 1644; Kusjes, in 't Lat. gcschr. door Joannes Secundus, twee drukken met muziek van Padbrue, ald. 1641; Gedichten van nieuws by den auteur oversien, vermeerdert en verbetert, Leiden 1644, 2e dr., 1657; Arctoa Tempe, Ockenburch, 's-Grav. 1654, nieuwe uitg. Utrecht 1835; Davids Psalmen in Nederd. rijmen gestelt, ald. 1655, 2e dr., ald. 1656; vertalingen van Erasmus' Lof der Zotheid (in de Ged. ed. 1672), van Seneca's Troades, id., en reeds afz., 's-Grav. 1658, van Terentius' Eunuchus of de Kamerlingh, id., afz. ald. 1661, die van Vergelius' Aeneis, voltooid in 1662; van De ses comediën van Terentius, id., afz., 's-Grav. 1663; van Ovidius Ars amatoria, onder den titel: Avondschool voor vryers en vrysters, id., afz. ald. 1665; nadruk Amst. 1665; van de Remedia amoris, Nieuwe Avondschool, id., afz. ald. 1666, en een aantal Ned., Fr. en Lat. tijd- en strijdverzen of geschriften. Alles vereenigd in de uitg. zijner werken, 3 dln., 's-Grav. 1672.
(Dr. J.A. Worp, Tijdschr. Ned. Taal- en Letterk. VI.)