[Jacob Leon Wertheim]
Wertheim (Jacob Leon), geb. te Amst. 22 Oct. 1839, genoot het onderricht van den uitstekenden mathematicus J.S. Speyer. Zijne neigingen en geschiktheden deden hem echter tot de Letteren overhellen, waarin J.M. Calisch hem inwijdde en voorlichtte. Voor den handelsstand bestemd, dreef echter zijn neiging voor letterkundigen arbeid boven en toen hij te Parijs de kennis maakte van De Lamartine, die aan zijn gedichten in de Fransche taal zijn goedkeuring hechtte en hem aanmoedigde op den ingeslagen weg voort te gaan, toen was zijn besluit genomen en zijn levensweg aangewezen.
Geschriften in Proza, als ‘Evelina’, novelle, (in het tijdschrift ‘Nederland’ 1865); ‘Tusschen licht en donker’, drie oorspronkelijke verhalen, Amsterdam 1870 bij Gebr. Binger), wisselde hij af met vertalingen van drama's van Buitenlandsche dichters in verzen, als ‘De afwezige’ (L'absent) en ‘De werkman’ (les ouvriers) van E. Manuel, ‘Jean Marie’ van A. Theuriet, ‘Jolanthe’ naar het Deensch van Hertz, Tooneelen uit ‘Horace’ van Corneille of wèl in proza ‘Gringoire’ van Théodore de Banville. Verder bracht hij ‘Henoch Arden’ van Tennyson, ‘De werkstaking’ (La grève des forgerons) van Coppée en verschillende gedichten van Fransche, Duitsche en Engelsche dichters in verzen over. Zijn arbeid kenmerkte zich door gekuischtheid en goeden smaak, een grondige kennis van de vreemde talen en van de moedertaal, maar tevens van een doordringen in den geest, in het genie van den dichter, 'tgeen aan zijn werk de getrouwdheid van de navolging, maar tevens de kleur van het origineel gaf. Uit zijn oorspronkelijke geschriften sprak een zwaarmoedige, zoekende geest, die in het ideaal geloofde en scheen te zweven boven de oneffenheden en den twijfel der werkelijkheid. Daartoe bracht zijne lichamelijke zwakte het hare toe. De ziekte, die hem lang dreigde, wist eindelijk de tintelende kracht zijner inspiratie ten onder te brengen, terwijl zij het lichaam ondermijnde;