daardoor den toegang tot den Muiderkring; zijne taalkennis bepaalde zich tot het Nederlandsch; hij werd in 1647 commissaris van den stadsschouwburg; herhaaldelijk droeg de stadsregeering hem het ontwerpen en de regeling der optochten en praal-vertooningen op, die van stadswege plaats hadden; voor de familie Bicker en Huydecoper heeft hij steeds de gelegenheidsgedichten gemaakt, waaruit ook blijkt, dat hij tot hunne aanzienlijke kringen was toegelaten. Hij werd den 11 Juli 1667 in de Nieuwe kerk begraven, zonder dat ergens de leeftijd wordt opgegeven, dien hij bereikte. Zijne talentvolle werkzaamheid wordt in onderstaande monographie volkomen beschreven, met toevoeging eener chronol. lijst zijner grootere gedichten; daaruit ziet men, dat Aran en Titus van 1641 is; de klucht van Oene, 1642; Medea, 1665. De meeste gedichten op bijzondere voorvallen worden tijdrekenkundig bepaald door de gebeurtenis zelve, terwijl de dichter menig feit uit de kunstgeschiedenis en de biographie zou opgehelderd hebben, indien hij gewoon was geweest meer data te gebruiken.
Gezamenlijke uitgaven zijner werken verschenen bij zijn leven en lang na zijn dood en hebben dus eene betrekkelijke volledigheid; zij zijn getiteld: Dichtkunst, verzaamelt en uytgegeeven door J. v. D[uisberg], Amst. 1658; Alle gedichten [en tooneelspelen], Verz. en uitgeg. door J. L[escaille], ald. 1662; uitgave in 2 dln., ald. 1762.
(Dr. J.A. Worp, Jan Vos, Gron. 1879.)