[Johannes de Vliet]
Vliet (Johannes de), gedoopt te Middelburg, 20 April 1622, werd 30 Sept. 1637 stud. te Leiden, legde als adv. voor den Hove van Holland den eed af, 27 Juli 1643. Daar zijn moeder eene zuster was der echtgenoote van Cats, en de familie indijkingen in Engeland ondernomen had, bezocht hij dat land en verwierf zich naam als Lat dichter door het bezingen der ald. bijgewoonde fieldsports. Uit Den Haag vertrok hij naar Breda en praktizeerde aldaar; Oom de Raadpensionaris nam hem in 1652 mede als secretaris der ambassade naar Londen; hij werd in het volgend jaar griffier van Breda, en overl. daar, 18 Maart 1666.
Zijne beteekenis als Lat. dichter - andaar zijn meer bekende naam Vlitius - en als schrijver over de Friesche taal zijn afdoende besproken in de Versl. en Med. der Kon. Akademie, 1874 en '78. Nog schreef hij een gedicht tot Lof van Sorghvliet vóór het werk van zijn Oom, - eene chroniek van Breda in een Almanak en 't Recht van Successie, volgens de costumes van Breda.
(Oud-Holland, 1889).