[Roemer Visscher]
Visscher (Roemer), aldus geheeten naar zijn moederlijken grootvader, geb. in 1547 te Amsterdam, waar hij koopman was, aldaar met vrienden als Coornhert en Spiegel de letteren beoefende, en in zijne woning den vermaarden kring vormde, waarin jongeren hunne leiding ontvingen, zijn beide hier onder op hem volgende dochters schitterden, en de poëzie met de fraaie kunsten in bloei en achting waren, gelijk later ook op het slot van Muiden. Het begraafboek van de Oude kerk in zijne geboortestad heeft op 19 Febr. 1620 deze aanteekening: Roemmer Vysker, wonende op dye engelse kay in de Korrendrager.
Schr: 't Loff vande mutse, ende van een blaeuwe scheen, Leiden, 1612; Sinnepoppen, Amst. z.j.; 2e dr., door zijne dochter Anna uitgegeven; 3e dr. Amst. 1614; Brabbeling, Amst. 1614. ald. 1669. Hij werkte ook mede aan de Twe-spraeck vande Ned. letterkonst uytghegheven by de kamer In liefd bloeyende, Leiden, 2e dr. 1649.
(Oud-Holland, III.)