Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 821]
| |
per op Utrecht was, verloor dezen reeds vroeg en moest procureursklerk worden. Zijne leergierigheid en volharding om zich eenig onderwijs te verschaffen trokken de aandacht; hij werd belast met de regeling van het stads-archief, in 1829, werd drie jaar later bekend bij Dr. Kohlbrugge en kreeg daardoor aanleiding om voor het predikambt te gaan studeeren. Reeds den 28 Sept. 1833 kon hij te Utr. als Theol. stud. ingeschreven worden doch moest tot zijn levensonderhoud zijne betrekking aan het archief blijven bekleeden; daarom is hij slechts cand. in de letteren geworden en heeft van het leeraarsambt moeten afzien; het doctoraat in genoemde faculteit werd hem in 1843 door de Utr. hoogeschool vereerd. Door zijne benoeming tot archivaris ook der provincie, was verder zijn geheele leven aan onze mnl. letteren en de historie van het Sticht met zijne hoofdstad gewijd. Vreemd was zijne innige overtuiging, dat hij niet genoeg had gedaan en dat aan het door hem verrichte nog zooveel ontbrak: zijne geschr. en zijn archiefwerkzaamheden wederleggen deze bescheidene meening. Hij overl. 17 Jan. 1878. Behalve een aantal inventarissen van hem toevertrouwde archieven, gaf hij enkele artikelen in tijdschriften, bestuurde dat voor oudheden enz. van Utrecht, 1847-'50 en schr. daarin de meeste bijdragen; bij gelegenheid van gebeurtenissen als in 1863, verschenen: De stad Utrecht in 1813 en De Nederl. vlag, Utr. 1865. Zijn belangrijkste arbeid is het Groot Placcaatboek van Utrecht, vervolgd tot 1810, onder medewerking van C.W. Moorrees, 1856 en v.v. (Hand. Mij. Ned. Lett. 1879). |
|