[Jan Valckenaer]
Valckenaer (Jan), geb. te Franeker 12 Januari 1759, studeerde in de rechten en promoveerde in 1781 in die faculteit; het jaar daarna werd hij hoogleeraar in zijne geboortestad. Wegens zijne patriottische gevoelens week hij naar Frankrijk uit, kwam in 1795 terug en werd toen hoogleeraar in het staatsrecht te Leiden, In 1796 ging hij als gezant naar Madrid, in 1801 naar Berlijn, en na nog eene zending van koning Lodewijk bij diens broeder verricht te hebben, ging hij in 1811 stil te Amst. wonen, en overl. 25 Jan. 1821 op zijne buitenplaats Bijweg nabij Haarlem.
Behalve een aantal Latijnsche werken schreef hij: Eerste recueil van stukken, rakende de beschuldigingen door de Heeren Curatoren ter staatsvergadering van Friesland ingebragt tegen de professoren der Friesche Hoogeschool, door gemelde Professoren in het licht gegeven, Haarlem 1787; Advis in de zaak van Mr. L.P. van de Spiegel, zooals hetzelve over de Provisioneele Representanten etc. is geplaatst geworden, 1796; Bundel van Bewijsstukken, dienende tot bestraffing der logentaal van den heer C.L. van Beijma Duinkerken, 1791; Rechtsgeleerd advies in de zaak van den gewezen stadhouder en over deszelfs schrijven aan de gouverneurs van de Oost- en West-Indische bezittingen van den staat, 's-Hage 1796; (met J. Luzac) Korte schets der Fransche omwenteling door een genootschap van Latijnsche schrijvers; Naauwkeurig nagezien naar het oorspronkelijke, Amst. 1800; (anoniem) De representanten des volks van Amsterdam benoemd tot Committé van Justitie binnen dezelve stad verdedigd, Amst. 1706; (anoniem) Brieven van A. (Valckenaer) aan Z. (Falck) Leiden, Dec. 1813; (anoniem) Antwoord aan C.L. van Beyma op deszelfs uitgegeven stukje, getiteld Remarques. In Holland 1790. - Zijn vader was de beroemde Lodewijk Casper Valckenaer (geb.7 Juni 1715 te Leeuwarden, overleden te Leiden 15 Maart 1785), die een groot aantal Latijnsche werken naliet.
(Mr. J.A. Sillem, Leven van J. Valckenaer.)