[Carolus Tuinman]
Tuinman (Carolus), geb. te Maastricht, 1660, werd prop. in 1684, en pred. St.-Kruis 14 Oct. van dat jaar, in 1687 te St.-Maartensdijk, werd te Goes bevestigd 12 Mei 1687 en 27 April 1699 te Middelburg, waar hij overl. 5 Nov. 1728.
Zijne rijmwerken zijn: Neander gezangen, Amst. 1706; Zielsverlustiging of stigtelijke gezangen, Amst. 1716; Beginselen van Hemelwerk en Zedezangen, Leid. 1720; Geestelijke Gezangen met noten, Utr. 1725; Liederen Zions, Amst. 1726; Nederduytsche Poezy, Midd. 1728; Uitspannings uitspanning, Rijmproeven, Midd. 1729; Rijmlust, 1729 (ald. 1765 en 1779); Mengelstoffen van gezangen op muzyknooten, Amst. 1765. In proza, behalve theologische geschriften tegen de Hattemisten enz. (met kenschetsende titels, als: De heylloose gruwelleere der vrygeesten; Gruwelgeheim der Vrijgeesten, Ysselykheden welke door de Spinozistische vrijgeesten worden geleerd; Sleutel van de boeventaal der vrijgeesten, enz.); Fakkel der Nederd. taale enz. Hierachter is gevoegt oud en nieuw of vergelijking der oude en nieuwe Nederd. taal in vorming der spreekwijzen. Leid. 1722; 't Vervolg daarop, Midd. 1731; De oorsprong en uitlegging van dagelijks gebruikte Nederd. spreekw. opgeheldert tot grondig verstand der vaderl. moedertaal, 2 dln. Midd. 1726. Zijne etymologie is van eene zeer bedenkelijke verdienste en de opheldering der spreekwoorden is veelal louter phantasie.