Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde

[Karel Lodewijk Torfs]

Torfs (Karel Lodewijk), geb. te Antwerpen op 7 April 1808, aldaar overleden den 24 Sept. 1868. Hij ontving zijn onderwijs aan de privaatscholen van meester Coster en meester Stips, maar nog kind zijnde overviel hem eene zware ziekte, die zijne zintuigen verzwakte. De geneeskundige hulp was ontoereikend en hij verloor het gehoor en daardoor ook bijna de spraak. Alhoewel hij het gezicht behouden mocht, las en schreef hij niet dan met moeite, en in het laatste zijns levens werd hij zelfs schier volslagen blind. Op zestienjarigen ouderdom was hij ondermeester geworden, doch hij liet dit ambt spoedig varen en hernam, in zijne eenzame kamer, de taal- en geschiedkundige studiën. Jaren nadien nog zonder betrekking zijnde, begon hij artikels te schrijven in het Antwerpsch Nieuwsblad, waaraan hij dan letterzetter en op 15 Nov. 1830 opsteller werd en bleef tot 14 Mei 1853, wanneer dit blad vervangen werd door het dagblad De Schelde. Van 1842 tot 1868 vertaalde hij in het Nederlandsch den Exposé administratif de la province d'Anvers, en ondertusschen leverde hij bijdragen in de tijdschriften Belgisch Museum, Kunst- en Letterblad, Muzen-Album, Het Taelverbond, De Vlaamsche School, de Annales de l'Académie d'Archéologie de Belgique en de Annales de la Société Archéologique de Namur. Onder de pseudoniemen: Jarl Hlovigh Darings, L.C. Suyvelgheest, de letters W *** VV. en onder zijn eigen naam, zag

[p. 791]

aldus van hem het licht: De strenge Winters in de Nederlanden, 1841; Het Knechtjenshuis te Antwerpen, 1841; Iets over de straetverlichtingen hier te lande, 1841; Historisch bericht wegens eenige reuzen, zoo hier te lande als elders, 1841; Bijdragen tot de Natuerlyke historie, 1841; Diergaerden, Natuerkabinetten, 1841; Het historische der week, 1841; Iets over de familienamen; Iets over de Nieuwjaersgiften in haren oorsprong, 1842; Behoed-middelen tegen de insekten die de boeken doorknagen, 1842; De Greef van halfvasten te Antwerpen, 1842; Over de Anagrammen, 1842; St. Michielsabdy te Antwerpen, 1842; Over de Lombaerden en bergen van barmhartigheid in België, 1842; De Zandpoort te Mechelen, 1843; Geschiedenis der stad Antwerpen (met F.H. Mertens), Antw. 1845-53; Iets over den graenhandel, 1845; Hongersnooden in de Nederlanden, 1847; Historisch bericht over de aerdbevingen in de Nederlanden waergenomen, 1849; Oude topographie van Antwerpen, 1860; Bevolking van Antwerpen in de XIVe en XVe eeuw, 1861; Andoverbum en Burdigala, 1861; Kronyk van de Sodaliteit der Getrouwden te Antwerpen 1585-1773 (met Th. van Lerius), 1862; Fastes des Calamités publiques dans les Pays-Bas, 1862; Nieuwe Geschiedenis van Antwerpen of schets van de beginselen en gebeurtenissen dezer stad, alsmede van de opkomst harer instellingen en gestichten, Antw. 1862-'66, 2 dln.; Petrus Ximenius en Lorenço de Villavicencio, 1863; Fernando Bernouille, 1863; Roovers en Sectarissen, (1563-1564), 1863; Loteryen te 's-Hertogenbosch (XVIe eeuw), 1863; Jan Yperman, 1863; Stadsgeboden van Antwerpen, 1863; Feestalbum van Antwerpen, Antw. 1864; Monument exécuté par Quentin Matsijs, 1865; Koningsfeest van Hertog Jan IV (1422), 1866; Ambivariten en Toxanders, Etymologische studie, 1867; Hastedon et son étomologie, 1867; Campagnes de Charles Quint et de Philippe II, 1868; Oeuvres Posthumes, Bruss. 1870; Nederlandsche Krijgs- en Partij-namen, Bruss. 1874.