Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend[Mr. Jan Rudolf Thorbecke]Thorbecke (Mr. Jan Rudolf) werd te Zwolle geb. 14 Januari 1798. Na de Lat. school ald. in Juli 1814 verlaten te hebben met eene voor lateren tijd veelbeteekenende Oratie: Over C.G. Heyne, als voorbeeld van naarstigheid en grootheid van ziel, stud. hij in 1815-'17 te Amsterdam en sedert 1 Oct. 1817 te Leiden in de rechten en letteren, prom. daarin 19 Juni 1820, na tweemaal bekroond te zijn voor de beantwoording van prijsvragen. Tot kennisneming van hetgeen de beoefening der wijsbegeerte in Duitschland opleverde, bezocht hij de groote academiesteden, ontwikkelde daarbij zijn talent en smaak voor de muziek, en keerde in 1824 naar Amst. terug. Daar practizeerde hij, totdat een professoraat hem het volgende jaar naar Gent riep. Door den opstand verjaagd, werd hij buitengewoon, in 1833 gewoon hoogl. te Leiden. Sedert 1837 schr. hij over openbare aangelegenheden, was lid der Dubbele kamer van 1840, doch in 1844 werkzaam in de politiek, totdat hij na de verwerping van het ontwerp van grondwet in 1845 ophield afgevaardigde te zijn. Hij behoorde tot de commissie van Maart 1848 tot het samenstellen der nieuwe grondwet, die 3 Nov. (1848) werd afgekondigd. Hij was minister van binnenl. zaken van 1 Nov. 1849-'53; van 1 Febr. 1862-'66 en van 3 Jan. 1871 tot zijn overlijden, 4 Juni 1872. Daar de geschiedenis van zijn leven en zijne werkzaamheid tevens de historie van een geheel tijdvak is uit die van ons Vaderland, ontbreekt van hem nog eene hem waardige biographie. Dr. E.J. Kiehl, zie blz. 420, heeft daartoe veel bouwstoffen verzameld, doch moest zijn grooter plan onuitgevoerd laten. Intusschen heeft Dr. T.C. Wijnmalen, z.a., eene bibliographie bewerkt, die geplaatst is in de Hand. Mij. Ned. Lett. 1875; hieraan worden hier eenige titels van enkele geschr. ontleend, die den auteur eene voorname plaats verzekeren onder onze beste prozaschrijvers. Aant. op de Grondwet, Amst. 1839, 2e dr., 2 dln., ald. 1841; Hist. Schetsen, 's-Grav. 1860, 2e dr., ald. 1872; Parlementaire redev., 6 dln., Dev. 1856-'70; Brieven [aan Groen van Prinsterer], 2 drukken, Amst. 1873. |
|