[Mr. Albartus Telting]
Telting (Mr. Albartus), geb. te Franeker 11 October 1803, promoveerde te Groningen in de rechten en zette zich in 1826 als advocaat te Leeuwarden neer, waar hij zijn tijd verdeelde tusschen de rechtsgeleerdheid en de letteren, en een zeer werkzaam lid was van het in 1819 te Leeuwarden opgerichte taal-, geschied- en dichtkundig genootschap Constanter en van het in 1827 opgerichte Friesch Genootschap van geschied-, oudheid- en taalkunde; van dit laatste genootschap was hij secretaris tot in 1841. In 1830 trok hij als tweede luitenant der mobiele schutterij op naar de grenzen en woonde den tiendaagschen veldtocht bij. Na zijn terugkomst werd hij secretaris zijner geboortestad. Van 1843-'48 was hij lid van de Tweede Kamer. Even na zijne verkiezing tot lid van de Kamer werd hij benoemd tot kantonrechter van het kanton Harlingen. Hij overleed te Franeker 17 September 1863.
Van zijne hand verscheen: De maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een Christelijke instelling, feestrede, Fran. 1834; Levensbericht van Mr. Daam Fockema, (Hand. van de Mij. der Ned. Lett.), Leid. 1855; Levensschets van Mr. Albartus Deketh, (idem) aldaar 1857. Voorts vertalingen en vele bijdragen, zoowel in proza als in poëzie, in de Friesche Jierboeckjes van 1829 en volgende jaargangen, de Gron. Studenten Almanak, de Leeuw. Courant, Friesche Volksalmanak, Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen, Bibliotheek voor 't Huisgezin, Almanak voor het schoone en goede, de Vrije Fries, Muzen-Almanak, Friesche Almanak, enz.