[Willem Hendrik Dominicus Suringar]
Suringar (Willem Hendrik Dominicus), oom der beide voorg., geb. te Lingen 13 Oct. 1805, werd reeds 12 Sept. 1821 stud. in de letteren, waar hij 16 Mei 1829 prom., werd in 1826 praeceptor, in 1838 prorector en in 1846 rector aan het gymnasium te Leiden, waar hij sedert 1877 zijn welverdienden rusttijd in letterarbeid doorbrengt.
Behalve eene menigte werken in het Latijn, en artikelen in onderscheiden tijdschriften, schreef hij: Verhandeling over de Proverbia Communia, ook Proverbia seriosa geheeten, de oudste verzameling van Nederlandsche spreekwoorden, Leid. 1864; Glossarium van de Oud-Hollandsche en Midden-eeuwsch Latijnsche woorden, voorkomende in de proverbia communia Leid. 1865; Erasmus over Nederlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke uitdrukkingen van zijnen tijd, uit 's mans Adagia opgezameld en uit andere meest nieuwere geschriften opgehelderd, Utrecht 1873; Johannes Glandorpius in zijne Latijnsche Disticha als vertaler van Agricola's Sprichwörter aangewezen, Leid. 1874. Die Bouc van Seden. Een Middelnederlandsch zedekundig Leerdicht, na Kausler, volgens het Comburger Handschriff opnieuw uitgegeven en toegelicht, Leiden 1891. In de handelingen van de Mij. der Ned. Lett. gaf hij Levensberichten van S.F. Groen, C.A. Abbing en P.J. Harrebomée.