[Jan Frans Stallaert]
Stallaert (Jan Frans), geb. 3 Dec. 1751 te Meusegem, werd door zijne oom te Brussel ter school gelegd, en kreeg van dezen, bij zijn terugkeer naar zijne geboorteplaats, een welbeklante broodbakkerij. Hij verzuimde bij zijn dagelijksch werk de beoefening der letterkunde niet, en geen feestelijke gelegenheid ging er op het dorp voorbij, waaraan Stallaerts Muze geen deel nam. Hij liet die gedichten in eenige folio portefeuilles aan zijn kleinzoon na, toen de dood hem den 10 Sept. 1828 opriep.
Vele van die gedichten zijn door bedoelden kleinzoon (die volgt) uitgegeven in een bundel getiteld: Dichterlijke nalatenschap van Jan Frans Stallaert met inleiding en levensbericht, (niet in den handel), Merchtem 1868. De voornaamste van Stallaerts gedichten zijn: Gebed in stervensnood; Lofgezang op het Heylig Sacrament des Autaers; De seven trappen des ouderdoms; Nagt-droom; De vier saisoenen; Vermaekelyke saemenspraek tusschen de Luys en de Vloey, getrokken op den hedendaegschen handel van sommige menschen.