Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde


[Karel Barthel de Ridder] Ridder (Karel Barthel de), te Deurne, bij Antwerpen, geb. 24 Aug. 1824, studeerde voor den geestelijken staat te Hoogstraten en Mechelen, en werd tot priester gewijd 23 Dec. 1848. In 1849 werd hij benoemd tot onderpastoor te St. Gillis en in 1852 te Brussel. Den 26 Sept. 1868 werd hij benoemd tot secretaris en sub-archivaris, en later ook tot eere-kanunnik van het aartsbisdom van Mechelen, waar hij met dezelfde titels overl. op 28 April 1876. Hij schreef verscheiden geschiedkundige
[pagina 648]
werken in het Latijn en het Fransch. In het Nederlandsch gaf hij in het licht: Historische Mengelingen over de Kempen, Turnhout; Iets over de rederykkamers in het algemeen, en die der Kempen in het byzonder, Turnhout 1858; Het Dorp Rethy, Turnhout 1860; Byvoegsel tot de Kerkelyke geschiedenis van het bisdom van Breda van Kruger, Leuven 1873; Gevecht van Gheel 27 January 1658, Meerhout; Brand van Herenthals 15e en 16e eeuw, Meerhout; Een Woord over den oorsprong der Gilden, Meerhout; Kaart der Gilde van den Handboog te Herenthals; Iets over het Landjuweel van Herenthals; Cornelis de Bie; Uit de Geschiedenis van Meerhout 1789-1790; Dagverhaal van den veldtogt van Graaf Frederik de Merode in 1830, door Petrus Peeters, zijnen wapenmaker.