Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde
(1888-1891)–F. Jos. van den Branden, J.G. Frederiks– Auteursrecht onbekend
[pagina 613]
| |
al de lotgevallen, die de kerkelijke en maatschappelijke ommekeer gedurende zijne jeugd en jonge jaren medebracht. In 1585 werd hij pred. te Amst., betoonde zich daar rechtzinnig tot onverdraagzaamheid toe, en overl. er den 25 Mei 1622. De overlevering, dat hij naar zijne beschikking op het kerkhof der Zuiderkerk begraven werd, is niet te bewijzen door het grafboek, dat hiervan geen melding maakt; evenmin wederlegd, omdat voor de pred. geene rechten moesten betaald worden, en deze posten, waarvoor niets te verrekenen viel, veel worden weggelaten. Hoewel Plancius geen schr. was, van wien men uitgegeven werken kan aantoonen, is hij een der meest wetenschappelijke mannen van zijn grooten tijd, en met recht aan te merken als de vader onzer scheepvaart naar de Indiën, daar hij de stuurlieden onderwees, hunne boeken en kaarten opgaf, en de instrumenten en dgl. behoeften der wetenschappelijk geworden zeevarenden volgens zijne aanwijzingen in de uitrustingen werden opgenomen. Over zijne verdiensten in dit vak zie men: Berigten van zeevaartk. 1845, De Jonge, Ned. Gezag in O.-I., dl. I, en voor zijn levensber. het onderst. werk. (Baudartius, Memoriën.) |
|