[Mr. Pieter Paulus]
Paulus (Mr. Pieter), uit een geslacht van uitgewekene Hugenoten geb. te Axel, waar zijn vader burgemeester was, 9 April 1755. Na eenig voorloopig onderwijs in Den Bosch genot en te hebben, ontving hij zijne opleiding van den Vlissingschen rector Van Cruysselenbergen en werd in 1770 stud. te Utrecht. Gelijk velen vóór 1795, heeft hij zich niet in het album laten inschrijven, met het plan om dit eerst te doen tegen het afleggen van een examen, en door den toen niet ongewonen overgang naar eene andere universiteit is hij op de rol onvermeld gebleven. In 1774 werd hij stud. te Leiden en prom. daar 12 Dec. 1775; hij vestigde zich in Den Haag, doch kon wegens zijne staatk. gevoelens, in zijne geschr. opengelegd, niet tot een ambt geraken; door een rijk huwelijk kon hij ook de bekende buitenplaats Pasgeld nabij Delft bewonen; in 1784 voegde hij zich bij de patriotten, werd daardoor als advocaat voor fiscale zaken door de Staten van Holland in dienst genomen onder den titel van lands-avocaat; in April 1785 werd hij adv.-fiscaal bij de admiraliteit van de Maas, natuurlijk twee jaar later afgezet. In 1795 was hij een der voornaamste mannen van de omwenteling en in het volgende jaar werd hij benoemd tot voorzitter der nationale vergadering. Hij overleed reeds 17 Maart 1796, niet zonder zijn eigen toedoen, daar hij bij de plechtigheid van den optocht der leden naar hunne vergaderplaats, deze blootshoofds verkoos voor te gaan, waardoor hij zich eene ‘zinkingkoorts’ op den hals haalde. Men deed destijds de weinig kiesche vraag: Moet (zijn) dood als een zegen of als een slag, als een geluk of als een ramp, als voordeelig of nadeelig voor dezen Staat beschouwd worden? Eene lijkrede over Pred. VII: 3, gedr. in 1796. Bij de kennisneming zijner uitgegeven geschr. moet opgemerkt worden, hoe jong de auteur was, bij hunne samenstelling. Onderstaande fraaie monographie loopt slechts tot 1784, omdat de latere papieren ven den Staatsman niet opgespoord konden worden.
Schr.: Nut der Stadhouderl. Regeering, aangetoond bij gelegenheid der geboorte van Willem Frederik, Pr. v. Oranje, Utr. 1773, (naamloos, en niet weinig geschikt om het Nut bedenkelijk te maken), 2e dr., 1775; Diss. de origine, progressu, et solutione nexus feudalis Flandriam et Zelandiam, Leiden 1775; Verklaring der Unie van Utrecht, 3 dln., 1775-'78. Vermoedelijk gaf hij: De voorrechten van 's lands hoofdkerk ... ondersogt, Amst. 1772. Naar aanleiding van het tweede Leidsche eeuwfeest schr. hij: Betoog van Zeelands regt tot het stichten eener Hoogeschole briefsgewijze voorgedragen, Leid. 1775. Verder: Verh. over de vrage: In welken zin kunnen de menschen gezegd worden gelijk te zijn, en welke zijn de regten en pligten daaruit voortvloeiende? Opgedr. aan Teylers Gen., Haarlem 1793, 4e uitg. met afzonderl. uitgegevene voorrede, 1795; Aanspraak bij de opening der Nation. Verg., 1 Maart 1796. Een vlugschrift: Mr. P. Paulus met zichzelven vergeleeken, vooral uit zijne geschr., verscheen eene maand na zijn dood en werd te Amst. verboden.
(Dr. P.H. Suringar, Biogr. Aant. over Mr. P. Paulus, Leid. 1879.)